4.2 Duitsland: de Europese reus

4.2 Duitsland: de Europese reus
1 / 20
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

4.2 Duitsland: de Europese reus

Slide 1 - Slide

B193 Bestaansmiddelen & B206 Diensten



Bestaansmiddelen zijn manieren om een inkomen te verkrijgen.

Primaire sector = landbouw
  • Producten worden regelrecht uit de natuur gehaald.
    BV. landbouw, visserij en mijnbouw

Secundaire sector  = industrie
  • Producten uit de primaire sector worden verwerkt tot andere producten.
    BV. industrie, bouwbedrijven, elektriciteits-, gas- en  waterleidingbedrijven.

Slide 2 - Slide

B193 Bestaansmiddelen & B206 Diensten



De dienstensector kun je verdelen in:
Tertiaire sector = commerciële dienstverlening
  • Doel is geld verdienen, handel:
    BV. banken, transport, winkels, horeca

 Quartaire sector: niet-commerciële dienstverlening
  • Er wordt geen winst gemaakt.
    BV.  gezondheidszorg, onderwijs, defensie, brandweer, rechtspraak, meeste mensen bij de overheid.

Meestal worden de tertiaire en quartaire sector samengenomen (noemen we dan tertiair) 

Slide 3 - Slide

B205 Industrie
- Zware industrie


Zware industrie:

  • Gebruiken veel (ruwe) grondstoffen
  • Hoogovens, staalfabrieken, olieraffinaderijen, scheepswerven, chemische fabrieken
  • Leveren halffabricaten



 Tijdens Industriële Revolutie: bij vindplaats steenkool.

Slide 4 - Slide

B205 Industrie
- Lichte industrie


Lichte industrie:

  • Gebruiken veel halffabricaten
  • Maken vooral consumentenproducten
  • Kledingindustrie, huishoudelijke apparaten

Slide 5 - Slide

B205 Industrie
- Hightechindustrie


Hightechindustrie:

  • Gebaseerd op toepassing hoogstaande kennis
  • Apple, laboratoria, medische apparaten

Slide 6 - Slide

Industrie in Duitsland

Duitsland is na WOII economisch snel gegroeid.

Hightechindustrie = gebaseerd op  hoogstaande technische kennis.
BV. chemie en auto-industrie

Slide 7 - Slide

Industrie in Duitsland

Duitse auto-industrie: autofabrieken, maar ook toeleverende bedrijven vestigen zich vlakbij elkaar.

Agglomeratievoordelen = de voordelen van het bij elkaar zitten. 
BV: lagere kosten.

Slide 8 - Slide

B211 Agglomeratievoordelen


Gelijksoortige bedrijven vestigen zich graag bij elkaar.

Profiteren van elkaars aanwezigheid. of ze maken gebruik van dezelfde toeleveringsbedrijven.

 =  agglomeratievoordelen


Slide 9 - Slide

Meer diensten

Ook de dienstensector ontwikkelde zich in Duitsland.

Steeds hoger opgeleide bevolking, dus ook  hoogwaardigere diensten.
BV. advocatenkantoren, designbureaus, banken - Frankfurt

-> groeiden uit tot multinationale ondernemingen (multinationals).
= Dienstensector groter aandeel economie

Slide 10 - Slide

Regionale verschillen - Oosten

Economische ontwikkeling Duitsland: niet overal gelijk.

Belangrijke oorzaak: verdeling in BRD en DDR tussen 1945 en 1989

West-Berlijn = BRD (Amerikanen, Britten, Fransen)
Oost-Berlijn = DDR (Sovjet-Unie)

Slide 11 - Slide

Regionale verschillen - Oosten

Na hereniging was de industrie in het oosten verouderd:

  • Veel bedrijven konden concurrentie niet aan en gingen failliet
  • Grote werkloosheid

Sindsdien: 
  • Grote investeringen in de infrastructuur
  • Vestiging nieuwe bedrijven in het oosten

Slide 12 - Slide

Regionale verschillen - Ruhrgebied

Ruhrgebied en Saarland in het westen van Duitsland:
  • Vroeger: mijnbouw (steenkool) en zware industrie (hoogovens, staalfabrieken)

Na 1960:
 mijnen en staalfabrieken dicht
  • Veel werkloosheid
Maatregelen overheid:
  • Verbeterde inrichting
  • Investeringen in opleidingen en in het toerisme.

Slide 13 - Slide

Regionale verschillen - Zuiden

Het zuiden is economisch het meest ontwikkeld:
  • Veel hightechindustrie (BMW, Daimler-Benz, Porsche)
  • Veel export van hightechindustrieproducten en diensten.
  • Vooral door dit deel: grootste economie van Europa.

Slide 14 - Slide

Invloed op de bevolkingsontwikkeling

De bevolking van Duitsland blijft ongeveer stabiel.

Laag geboortecijfer maar veel immigranten

Slide 15 - Slide

B151 Sociale bevolkingsgroei

Sociale bevolkingsgroei = verandering van het bevolkingsaantal door vestiging (immigratie min  vertrek (emigratie).

Migratie = verhuizen van het ene woongebied naar het andere.

Migratiesaldo = vestiging min vertrek in een gebied.
vestigingsoverschot = positief migratiesaldo vertrekoverschot = negatief migratiesaldo

Slide 16 - Slide

B151 Sociale bevolkingsgroei

Migratiesalo

Vestigingsoverschot = positief migratiesaldo
Er komen 20.000 en er vertrekken 10.000 ->
20.000 - 10.000 = 10.000 = vestigingsoverschot

Vertrekoverschot = negatief migratiesaldo
Er komen 10.000 er er vertrekken 20.000 ->
10.000 - 20.000 = -10.000  = vertrekoverschot 

Slide 17 - Slide

B152 Vergrijzing en ontgroening

Bevolkingsafname in veel Europese landen door een sterfteoverschot (er sterven meer mensen dan kinderen die worden geboren)

->  bevolkingskrimp / demografische krimp

Belangrijke factoren:
  • Vergrijzing: het aandeel 65+ in de totale bevolking neemt toe.
  • Ontgroening: het aandeel 20- in de totale bevolking neemt af.

Slide 18 - Slide

Invloed op de bevolkingsontwikkeling

Regionale verschillen in de bevolkingsontwikkeling:

Gebieden met een hoge werkloosheid hebben vaak te maken met demografische krimp / vertrekoverschotten:
  • Oude industriegebieden, zoals het Ruhrgebied.
  • Grote delen van Oost-Duitsland.
  • Landelijke gebieden. 

Slide 19 - Slide

Invloed op de bevolkingsontwikkeling

Regionale verschillen in de bevolkingsontwikkeling:

Groeigebieden:
  • Steden als Berlijn, Hamburg, München, Keulen.
  • Regionale centra als Paderborn en Nürnberg.

Slide 20 - Slide