Werkwoordspelling

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm
1. Ik loop naar school.

2. Hij eet een boterham. 

4. Zij zwemmen altijd op maandag.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm in tegenwoordige tijd







- Let op: Jij/je achter het werkwoord? Alleen de stam
- Meervoud: Hele werkwoord
enkelvoud
meervoud
ik
loop
wij
lopen
jij, u
loopt
jullie
lopen
hij, zij , het
loopt
zij
lopen

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm in de verleden tijd
Zwakke werkwoorden
.






- Enkelvoud: Stam + de of te
- Meervoud: Stam + den of ten
enkelvoud
meervoud
ik
werkte
wij
werkten
jij, u
werkte
jullie
werkten
hij, zij , het
werkte
zij
werkten

Slide 6 - Slide

Tegenwoordige tijd
- Werken
- Fietsen
- Lachen
- Rennen
- Voetballen

Slide 7 - Slide

Sterke werkwoorden
- Klankverandering
- Zo kort en eenvoudig mogelijk

1. Lopen
2. Eten
3. Doen
4. Gaan
5. Worden
6. Kijken
7. Geven

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Zwakke werkwoorden
1. Vieren
2. Kraken
3. Hopen
4. Maken



Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Onvoltooid deelwoord

Slide 12 - Slide