Nederlands les

welk signaalwoord gebruik je als je van standpunt naar argument gaat?
A
dus
B
maar
C
want
D
ja
1 / 11
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

welk signaalwoord gebruik je als je van standpunt naar argument gaat?
A
dus
B
maar
C
want
D
ja

Slide 1 - Quiz

Bij welke argumentatiestructuur hoort deze zin?
De meeste docenten spreken niet zo goed Engels. Het is dus beter om op het hbo de lessen in het Nederlands te geven.
A
onderschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten​
D
Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten​

Slide 2 - Quiz

Bij welke argumentatiestructuur hoort deze zin?
Opstappen op een herenfiets is moeilijker dan op een damesfiets. Voor de stevigheid van het frame is de stang op de herenfiets niet meer nodig. de klassieke herenfiets zal daarom langzaam maar zeker verdwijnen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten​
D
Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten​

Slide 3 - Quiz

Wat is het standpunt van dit stukje?
Aan de omvang van iemands boekenkast kun je nog niet zien hoeveel iemand gelezen heeft. Veel vrienden van mij hebben grote, volle boekenkasten, maar ze hebben lang niet alle boeken echt gelezen. Bovendien zijn er veel mensen die alleen maar boeken lenen uit de bibliotheek. Daarnaast wordt tegenwoordig ook veel gelezen op e-readers.
A
Veel vrienden van mij hebben grote, volle boekenkasten, maar ze hebben lang niet al die boeken echt gelezen
B
Bovendien zijn er veel mensen die alleen maar boeken lenen uit de bibliotheek.
C
Daarnaast wordt tegenwoordig ook veel gelezen op e-readers.
D
Aan de omvang van iemands boekenkast kun je nog niet zien hoeveel iemand gelezen heeft.

Slide 4 - Quiz

Wat word er bedoeld met onafhankelijke argumenten?
A
is als de argumenten ieder op zichzelf een standpunt ondersteunen. ​
B
als de argumenten elkaar nodig hebben om een standpunt te ondersteunen. ​
C
Als het argument onafhankelijk is van het standpunt
D
geen idee

Slide 5 - Quiz

Wat is enkelvoudige argumentatie?
A
1 standpunt en 1 Argument
B
1 standpunt en meerdere argumenten
C
1 standpunt en onafhankelijke argumenten
D
1 standpunt en 5 argumenten

Slide 6 - Quiz

wat is onderschikkende argumentatie?
A
er zijn twee losse argumenten
B
je hebt één argument die het standpunt alleen kan ondersteunen
C
een argument wordt ondersteund door een ander argument
D
het eerste argument krijgt hulp van een tweede argument

Slide 7 - Quiz

Wat is nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten?
A
twee argumenten die los van elkaar het standpunt ondersteunen
B
argumenten die het standpunt ondersteunen
C
twee standpunten die los van elkaar het argument ondersteunen
D
twee argumenten die elkaar helpen het standpunt te ondersteunen

Slide 8 - Quiz

Wat is nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten?
A
bij deze argumentatie structuur ondersteunen twee argumenten het standpunt los van elkaar
B
bij deze argumentatiestructuur ondersteunen wij met zijn allen het standpunt
C
bij deze argumentatie structuur ondersteunen de argumenten deze les
D
bij deze argumentatiestructuur ondersteunen twee argumenten het standpunt en hebben elkaar nodig om dit goed te kunnen doen

Slide 9 - Quiz

Wat is nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten?
A
drie argumenten ondersteunen afhankelijk het standpunt
B
twee argumenten ondersteunen onafhankelijk van elkaar het standpunt
C
twee argumenten gaan samen op vakantie en laten het standpunt lekker alleen
D
twee argumenten ondersteunen samen het standpunt

Slide 10 - Quiz

wat word er bedoeld met afhankelijke argumenten?
A
argumenten die los van elkaar het standpunt ondersteunen
B
argumenten die alleen in combinatie met elkaar werken
C
argumenten die het spannend vinden om alleen het standpunt te ondersteunen
D
argumenten die samen of alleen het standpunt ondersteunen

Slide 11 - Quiz