B&F, spelling, blok 7 week 1 les 1

• Spelling
• Basisschool
• Groep 4

Spelling blok 7 week 1 les 1

Je leert woorden schrijven met drie categorieën

Woorden van het uw-rijtje

-uw                                     -zenuw

-duw                                  -zwaluw

-ruw

-schuw

-sluw

-schaduw

-waarschuw

Woorden van het uw-rijtje

Welke twee categorieën?
verhuizen

1. langermaakwoord
2. hakwoord
3. voorvoegsel
4. klankgroepenwoord

Welke twee categorieën?
najaar

1. klankgroepenwoord
2. hakwoord
3. langermaakwoord
4. achtervoegsel

Welke twee categorieën?
handboeien

1. hakwoord
2. langermaakwoord
3. aai-ooi-oei-woord
4. achtervoegsel

We oefenen eerst met het klankgroepenwoord

1. malle

2. de slagerij

3. de oudtante

Woorden met 3 categorieën

Afspraken:

1. Je noemt de categorieën van links naar rechts

2. Als het een verkleinwoord is, zeg je eerst: verkleinwoord. Grondwoord is.....En dan ga je van links naar rechts de categorieën zeggen. 

Woorden met 3 categorieën

1. de verzameling                     ver=voorvoegsel  zame=klankgroepenwoord
                                                                                                   ling= zingwoord

2. het bedankje                  verkleinwoord  be=voorvoegsel   dank=plankwoord   

Afspraken:

1. Je noemt de categorieën van links naar rechts.

2. Als het een verkleinwoord is, zeg je eerst: verkleinwoord. Grondwoord is.....En dan ga je van links naar rechts de categorieën zeggen. 

Oefendictee

Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Wat is het werkwoord?

Noem een zelfstandig naamwoord

Welke drie categorieën zitten er in dit woord?

1. oor-woord
2. luchtwoord
3. hakwoord
4. achtervoegsel

Uitleg juiste antwoord

               voorzichtig

Van links naar rechts:
voor= oor-woord             zicht=luchtwoord          ig=achtervoegsel

Kun je de twee afspraken bij woorden met drie categorieën nu noemen?

1. ja
2. nee
3. ik weet er één

Goed gewerkt!

We gaan de komende dagen verder oefenen met woorden met drie categorieën.