Grammatica: Meewerkend voorwerp

Welkom 1HVA
Cursus 5
§9 Meewerkend voorwerp
Voordat we beginnen:
Neem je schrift voor je
Je boek op blz. 220
Grammatica zinsdelen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom 1HVA
Cursus 5
§9 Meewerkend voorwerp
Voordat we beginnen:
Neem je schrift voor je
Je boek op blz. 220
Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Je hebt tot nu toe gehad:
1. pv
2. De zin in zinsdelen verdelen
3. ow
4. wwg
5. lv
--> Vandaag leren we het mv.

Slide 2 - Slide


Noteer de persoonsvorm.
In een safaripark lopen de dieren vrij rond. 
timer
0:30

Slide 3 - Open question


Noteer de persoonsvorm.
Gisteren heeft zijn opa een vakantie geboekt.

Slide 4 - Open question

Wat is het WG in de volgende zin:
De ambtenaar was stembiljetten aan het tellen.
A
was
B
was tellen
C
was aan het tellen
D
stembiljetten

Slide 5 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik ga vanmiddag voetballen.'

Slide 6 - Open question

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Wanneer starten de scholen weer?'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 7 - Quiz

Hoe weet je of iets een zinsdeel is?
A
Het heeft als geheel dezelfde functie.
B
Het blijft in elke volgorde bij elkaar (als de betekenis niet verandert).
C
Het kan voor de PV
D
Alle drie zijn waar.

Slide 8 - Quiz

De gemene inbreker koos het hazenpad.
Wat is het onderwerp?
A
De gemene inbreker
B
koos het hazenpad
C
het hazenpad

Slide 9 - Quiz

Verdeel de zin in zinsdelen: Louisa is afgelopen vrijdag van huis weggelopen.
(Typ zin over met strepen ertussen: Louisa/is/)

Slide 10 - Open question

Tijdens de ouderavond krijgen alle ouders koffie en thee
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
Tijdens
de ouderavond
krijgen
alle ouders
koffie en thee
krijgen

Slide 11 - Drag question

Meewerkend voorwerp
Eerst doorloop je alle stappen en dan komt het meewerkend voorwerp.
Je stelt de vraag:
aan wie/ voor wie + gez + ow (+ lv)?

Slide 12 - Slide

Voorbeeld:
Hij gaf een zoen aan zijn moeder.

Zoek eerst: pv
Verdeel de zin in zinsdelen
zoek het ow + wwg + lv.
Stel de vraag: aan wie/ voor wie ?
antwoord: ....

Slide 13 - Slide

Wat is het meewerkendvoorwerp in deze zin:
Ik gaf hem een cadeau.
A
gaf
B
hem
C
ik
D
cadeau

Slide 14 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Hij mailt zijn collega de documenten.
A
mailt
B
zijn collega
C
de documenten
D
hij

Slide 15 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
A
aan goede doelen
B
hij laat
C
zijn geld
D
goede doelen

Slide 16 - Quiz

Opdrachten:
Blz. 220      Opdracht 1 t/m 5

Slide 17 - Slide