Als/dan en jou(w), u(w), mij(n), me, mijn

Welkom!
Vandaag:
Starttaal

als/dan
en
jou(w), u(w), mij(n), etc.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Vandaag:
Starttaal

als/dan
en
jou(w), u(w), mij(n), etc.

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
- Aan het einde van de les kun je het verschil uitleggen tussen als en dan.
- Aan het einde van de les kun je het verschil uitleggen tussen jou/jouw, u/uw, mij/mijn, etc. 

Slide 2 - Slide




Ik geef dit cadeau aan jou.
Is dit u tas?
Gisteren zag ik mij ex.
Daar staat me laptop.
Die kat is van mij.





Ik geef dit cadeau aan jouw.
Is dit uw tas?
Gisteren zag ik mijn ex.
Daar staat mijn laptop.
Die kat is van mijn.

Slide 3 - Slide


Ik geef dit cadeau aan jou.
Is dit u tas?
Gisteren zag ik mij ex.
Daar staat me laptop.
Die kat is van mij.


Welke regel kun je hieruit opmaken?



Ik geef dit cadeau aan jouw.
Is dit uw tas?
Gisteren zag ik mijn ex.
Daar staat mijn laptop.
Die kat is van mijn.

Slide 4 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
of bezittelijk voornaamwoord


Jouw, uw, mijn
= bezittelijk (voor een zelfstandig naamwoord)
Het is mijn boek, dat boek is van mij

Je, u, mij = persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Mij/me/mijn
Ik heb me huiswerk niet gemaakt.
Zij heeft me fiets kapot gemaakt.

Slide 6 - Slide

Mij/me
Me/mij = persoonlijk voornaamwoord, gebruik je om naar jezelf te verwijzen.
Ze hebben me (mij) gevraagd om naar het feest te komen.

Vaak kun je me en mij door elkaar gebruiken
BEHALVE: als 'mij' beklemtoond wordt gebruikt.
dat wil zeggen: er wordt de nadruk op gelegd.
Bijvoorbeeld:
Mij niet gezien/dat cadeau is voor mij

Slide 7 - Slide

Als of dan?

1. Ik ben even groot als/dan hij.
2. Zij is beter in Spaans als/dan ik.
3. Wij zijn net zo sportief als/dan zij.
4. Hij is slechter in Engels als/dan ik.

Slide 8 - Slide

Als of dan?

1. Ik ben even groot als hij.
2. Zij is beter in Spaans dan ik.
3. Wij zijn net zo sportief als zij.
4. Hij is slechter in Engels dan ik.

Welke regel hoort hierbij?

Slide 9 - Slide

Als/dan

Als = gelijk
Dan = overtreffend

Pim even groot als ik
Pim is groter dan ik
Nora is net zo sportief als jij
Nora is sportiever dan jij

Slide 10 - Slide

Oefenen!
  1. Jij bent helemaal niet beter in wiskunde (als/dan) ik!
  2. Die hond van (jou/jouw) maakt (mij/mijn) katten bang.
  3. Zij gaan liever naar de stad (dan/als) naar de bioscoop.
  4. (U/uw) tuin staat er vandaag weer prachtig bij.
  5. Hij vroeg (me/mijn/mij) of het (me/mijn/mij) gelukt was om (me/mijn) computer te updaten.
  6. Ik heb minstens drie keer zoveel aan het dossier gewerkt (als/dan) hij!
  7. Zij vindt school nuttiger (als/dan) de hele dag in bed blijven liggen.
  8. Het onderzoek zal niet langer (als/dan) veertig minuten duren.

Slide 11 - Slide

Oefenen!
  1. Jij bent helemaal niet beter in wiskunde dan ik!
  2. Die hond van jou maakt mijn katten bang.
  3. Zij gaan liever naar de stad dan naar de bioscoop.
  4. Uw tuin staat er vandaag weer prachtig bij.
  5. Hij vroeg me/mij of het me/mij gelukt was om mijn computer te updaten.
  6. Ik heb minstens net zoveel aan het dossier gewerkt als hij!
  7. Zij vindt school nuttiger dan de hele dag in bed blijven liggen.
  8. Het onderzoek zal niet langer dan veertig minuten duren.

Slide 12 - Slide

Lesdoelen:
- Aan het einde van de les kun je het verschil uitleggen tussen als en dan.
- Aan het einde van de les kun je het verschil uitleggen tussen jou/jouw, u/uw, mij/mijn, etc. 

Slide 13 - Slide