H4_clase 1_semana 6_ los interrogativos
1 / 13
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Welke woorden gebruik je in het Nederlands om iets te vragen?
Slide 2 - Open question
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
¿cómo?
¿qué?
¿cuánto?
¿quién?
¿dónde?
¿cuándo?
¿cuál?
wie
hoe
waar
wanneer
hoeveel
wat
welk
Slide 5 - Drag question
Pregunta: ¿Cómo te llamas?
1. noteer de vertaling: .....
2. antwoord in het Spaans in hele zin: .....
1. noteer de vertaling: .....
2. antwoord in het Spaans in hele zin: .....
Slide 6 - Open question
¿Cuántas personas hay en la clase hoy?
1. noteer de vertaling: .....
2. antwoord in het Spaans in hele zin:
1. noteer de vertaling: .....
2. antwoord in het Spaans in hele zin:
Slide 7 - Open question
¿Con quiénes estás en el grupo hoy?
1. noteer de vertaling: .....
2. antwoord in het Spaans in hele zin: .....
1. noteer de vertaling: .....
2. antwoord in het Spaans in hele zin: .....
Slide 8 - Open question
Pregunta: ¿Qué tipo de alojamiento te gusta más?
vertaling: .....
antwoord in hele zin: .....
vertaling: .....
antwoord in hele zin: .....
Slide 9 - Open question
¿Por qué crees que España es un país con mucho sol?
vertaling: .....
respuesta: .....
vertaling: .....
respuesta: .....
Slide 10 - Open question
¿Cuál es el lugar más favorito en tu casa?
1. noteer de vertaling: .....
2. antwoord in het Spaans in hele zin:
1. noteer de vertaling: .....
2. antwoord in het Spaans in hele zin:
