Engelse werkwoorden vervoegen

Welkom
Stop je telefoon in de telefoontas
Pak een tablet
Ga naar lesson up en vul de code in
Pak een pen en schrift erbij
timer
5:00
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
Stop je telefoon in de telefoontas
Pak een tablet
Ga naar lesson up en vul de code in
Pak een pen en schrift erbij
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Noem Engelse woorden die wij in het Nederlands gebruiken.

Slide 2 - Mind map

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

E-mailen
Stap 1: hele werkwoord = e-mailen
Stap 2: haal -en eraf: e-mail
Stap 3: zit de medeklinker vóór -en in 't ex kofschip?
Nee? + de(n) 
Hij e-mailde elke dag met zijn broer. (enkelvoud)
Roos en Gerda e-mailden ook met haar. (meervoud)
Mijn zus heeft nog nooit ge-e-maild. (voltooid deelwoord)

Slide 5 - Slide

Appen
Stap 1: hele werkwoord = 
Stap 2: haal -en eraf: 
Stap 3: zit de medeklinker vóór -en in 't ex kofschip?

Zij .......... de hele dag met haar broer. (enkelvoud)
Roos en Gerda ......  de hele dag met haar. (meervoud)
Mijn zus wil niet ......... worden (voltooid deelwoord)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Mind map

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Mind map

Slide 12 - Slide

1. De ene Nederlander (snoozen) en de andere Nederlander staat meteen naast zijn bed.

Slide 13 - Open question

2. Hoe is vandaag jouw dagelijkse marathon (starten) ?

Slide 14 - Open question

3. Jullie hebben je goed voorbereid en zijn dus niet (stressen) .

Slide 15 - Open question

4. 's Middags zit je aan je bureau, waar je mails (replyen) en werkt aan een voorstel.

Slide 16 - Open question

5. Bij je vorige baan (racen) je nog op de fiets naar het werk, maar nu neem je rustig de trein.

Slide 17 - Open question

6. De presentatie loopt op rolletjes en voor je het weet, is het tijd om te pauzeren met een collega met wie je vaak (lunchen)

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Hij (crashen) t.t.
A
Crasht
B
Crashdt
C
Crashd

Slide 21 - Quiz

hij (partyen) t.t.
A
Partyt
B
Gepartyd
C
Partyde

Slide 22 - Quiz

jij/hij (unfollowen) v.t.
A
unfollowt
B
unfollowd
C
unfollowde

Slide 23 - Quiz

Tips en tops over deze les

Slide 24 - Mind map

Kort verhaaltje

Slide 25 - Slide