This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
5.2 Democratie in Nederland
Tijd van burgers en stoommachines, 1800-1900
Slide 1 - Slide
In deze paragraaf leer je:
Hoe Nederland vanaf 1815 werd bestuurd.
Welke invloed de liberalen hadden.
Wat veranderde door de grondwet van 1848.
Hoe het kiesrecht werd uitgebreid.
Slide 2 - Slide
Sleep de kenmerken naar de juiste samenleving
Industriële samenleving
Landbouw samenleving
In steden zijn handel en nijverheid belangrijk
In steden zijn industrie en diensten belangrijk
Meer dan de helft van de bevolking woont in de stad
Meer dan de helft van de bevolking woont op het platteland
Slide 3 - Drag question
Steden
De meeste mensen woonden
Reizen gebeurde
In straten van steden
waren
[..............................]
werden
[..............................]
op het
[..............................]
in een
[..............................]
meestal
[..............................]
meer met de
[..............................]
was het 's nachts
[..............................]
was
[..............................]
In 1800
In 1900
Plaats de woorden op de juiste plek in de tabel.
Gebruik 'Grote veranderingen' (p. 88)
klein
groot
platteland
stad
te voet
trein
pikdonker
verlichting
Slide 4 - Drag question
Deze vraag gaat over 'industrie en samenleving'.
Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde: 1. Boeren gaan steeds meer voedsel produceren 2. Boeren investeren de winst in verdere vernieuwingen. 3. Door de hogere opbrengsten verdienen de boeren meer. 4. Tussen 1500 en 1750 verdubbelt in Groot-Brittannië de bevolking.
A
4 --> 1 --> 3 --> 2
B
4 --> 1 --> 2 --> 3
C
1 --> 4 --> 3 --> 2
D
4 --> 3 --> 1 --> 2
Slide 5 - Quiz
Hoe waren de arbeidsomstandigheden van de arbeiders in de 19e eeuw?
A
dramatisch
B
redelijk
C
luxe
D
goed
Slide 6 - Quiz
Welke zin over het tijdperk van de industriële revolutie is juist?
A
De bevolking groeide snel en steeds meer mensen woonden in de stad.
B
De industriële revolutie begon in de VS; daarna volgden Groot-Brittannië en Nederland.
C
De landbouwproductie nam toe en veel mensen trokken naar het platteland.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 7 - Quiz
Het bestuur van Nederland
Na de nederlaag van Napoleon kwamen bijna overal in Europa weer koningen, edelen en regenten aan de macht.
Prins Willem Frederik van Oranje werd Koning Willem I van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, bestaande uit het huidige Nederland en België.
Maar niet alles werd weer zoals vóór de Franse Revolutie. De standensamenleving kwam niet terug.
Nederland werd een constitutionele monarchie met een parlement (eerste en tweede kamer) en een grondwet.
Na de val van Napoleon worden de Europese grenzen tijdens het Congres van Wenen opnieuw getekend.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Constitutionele monarchie
De grondwet gaf de koning nog steeds heel veel macht.
De burgers hadden weinig te zeggen.
Alleen de koning besliste over het leger, de buitenlandse politiek en de kolonies.
De koning had dus bijna alles voor het zeggen!
Koning
Staatshoofd
De hoogste persoon in de staat
Regeringsleider
Regering = koning + alle ministers
Kiest politici
Kiest ministers en parlement
Ministers
Dienaren
Moeten doen wat de koning zegt
Dagelijks bestuur
Zorgen voor het dagelijks bestuur
Parlement
Staten-Generaal
Eerste en Tweede Kamer
Goedkeuring
Keurt de plannen(wetten) van de koning goed
Machteloos
Heeft amper wat te zeggen
Slide 10 - Slide
Filmpje: Willem I beslist
Kijk het filmpje op de volgende slide!
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Liberalisme
Er kwamen mensen die vonden dat de koning te veel macht had.
Deze groep mensen noemen we liberalen.
Zij wilden drie dingen:
In 1830 kwam het onder leiding van liberalen tot een opstand. Hiermee verkreeg België haar onafhankelijkheid.
Vrijheid
Burgers moesten vrij zijn
1
Stemrecht
Niet de koning, maar de burgers moesten het parlement kiezen
2
Macht
Het parlement moest echt wat te zeggen krijgen
3
Een politieke stroming die streeft naar meer vrijheid.
Liber is Latijn voor vrijheid.
Slide 13 - Slide
Filmpje: Verlies van België
Kijk het filmpje op de volgende slide van minuut 05:12 tot 12:13
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
www.bookwidgets.com
Slide 16 - Link
Voeg een foto toe van de gemaakte puzzelopdracht.
Slide 17 - Open question
Kijk de opdr. na.
Slide 18 - Slide
Aan de slag!
Maak opdr. 1,2 en 3 par 5.2
Slide 19 - Slide
5.2 Democratie in Nederland
Tijd van burgers en stoommachines, 1800-1900
Slide 20 - Slide
In deze paragraaf leer je:
Hoe Nederland vanaf 1815 werd bestuurd.
Welke invloed de liberalen hadden.
Wat veranderde door de grondwet van 1848.
Hoe het kiesrecht werd uitgebreid.
Slide 21 - Slide
Koning Willem I was...
A
de zoon van stadhouder Willem V
B
de kleinzoon van Napoleon
C
een door het volk gekozen koning
D
geen familie van Willem van Oranje
Slide 22 - Quiz
Willem I had als bijnaam 'Koopman Koning'. Waarom?
A
-Hij was voor zijn koningschap koopman geweest.
- Hij had vele aandelen op de beurs om snel rijk te worden
B
-Hij wilde de Nederlandse economie en handel verbeteren.
-Hij richtte de Nederlandse Handelsmaatschappij op
C
-Hij richtte de Nederlandse Handelsmaatschappij op.
-Hij was voor zijn koningschap koopman geweest.
D
-Hij had vele aandelen op de beurs om snel rijk te worden.
-Hij wilde de Nederlandse economie en handel verbeteren.
Slide 23 - Quiz
Wie is wie uit uit par. 4?
Koning Willem II
Koning Willem I
Johan Thorbecke
Napoleon
Slide 24 - Drag question
Wie had in 1815 in Nederland de meeste macht?
A
de koning
B
het parlement
C
het volk
D
regenten
Slide 25 - Quiz
Wat is 'censuskiesrecht'?
A
Alleen rijke mannen en vrouwen hadden kiesrecht
B
Alleen de koning bepaalde wie mocht stemmen
C
Alleen de adel en kooplieden mochten stemmen
D
Alleen een groep rijke mannen had kiesrecht
Slide 26 - Quiz
Vanaf welk jaar hoorde België niet meer bij Nederland?
A
1815
B
1830
C
1831
D
1848
Slide 27 - Quiz
1840-1848:
Koning Willem II
Conservatief: geen ruimte voor veranderingen
Moet niets weten van democratie
Door misoogsten in 1845 leden veel mensen in Europa honger. Door onvrede leidde dit in 1848 tot opstanden in Europese hoofdsteden. Willem II vreest voor revolutie. Hij geeft Thorbecke opdracht een nieuwe grondwet te schrijven.
Slide 28 - Slide
Gevolgen
De leider van de Nederlandse Liberalen: Johan Rudolf Thorbecke maakt een nieuwe grondwet:
Koning is onschendbaar
Ministeriële verantwoordelijkheid
Dit betekent: de ministers zijn verantwoordelijk voor de daden van de regering (dus ook voor de daden van de koning)
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Video
De grondwet van 1848
In de grondwet van 1848 werden brugerlijke vrijheden als grondrechten vastgelegd.
Ook werd er vastgelegd dat Nederland een parlementair stelsel kreeg.
De koning bleef staatshoofd, maar geen regeringsleider meer.
Dat werd de voorzitter van de vergadering van de minsiters, de minister-president.
De gezamenlijke ministers vormen het Kabinet.
In de eerste jaren mochten alleen mannen met veel bezit stemmen, ongeveer 11% van de bevolking.
Het kiesrecht werd langzaam uitgebreid.
In 1917 kregen alle mannen kiesrecht.
In 1919 kregen ook vrouwen kiesrecht.
Hierdoor werd Nederland een parlementaire democratie.
Het parlement heeft de hoogste macht.
Nieuwe wetten moeten door het parlement goedgekeurd worden.
De regering moet toestemming vragen aan het parlement om geld uit te geven.
De tweede kamer word gekozen door de Nederlandse burgers.
Het had voortaan een bestuurssysteem waarin de regering afhankelijk is van het parlement dat met algemeen kiesrecht is verkozen.
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Video
Wie wilde er in het midden van de 19e eeuw een sterk parlement?
A
Arbeiders
B
Liberalen
C
Koning
D
Regering
Slide 33 - Quiz
Zet de letters 1 t/m 6 in de juiste tijdsvolgorde:
1. Alleen rijke Nederlanders mogen stemmen. 2. Het algemeen kiesrecht wordt ingevoerd in Nederland. 3. Het Nederlandse parlement krijgt de hoogste macht. 4 In Europa zijn er verschillende opstanden. 5. Nederland wordt een constitutionele monarchie. 6. Thorbecke schrijft een nieuwe grondwet.
A
5 --> 4 --> 6 --> 3 --> 2 --> 1
B
5 --> 4 --> 6 --> 3 --> 1 --> 2
C
5 --> 4 --> 6 --> 1 --> 3--> 2
D
5 --> 4 --> 3 --> 6 --> 1 --> 2
Slide 34 - Quiz
Bekijk de bron.
Op de munt ontbreekt een deel van de naam van een koning. Welke naam hoort op deze munt te staan?
A
Willem I, Koning der Nederlanden
B
Willem II, Koning der Nederlanden
C
Willem III, Koning der Nederlanden
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 35 - Quiz
Deze vraag gaat over de democratie in Nederland.
Welke zin is juist?
A
Tussen 1813 en 1848 had koning Willem I (zie plaatje) alle macht.
B
In 1813 werd Nederland een parlementaire democratie.
C
Vanaf 1848 moest koning Willem II veel meer rekening houden met het parlement.