Verwijswoorden 1 en komma

1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Programma
  • Kennismaken
  • Herhaling leerstof: formuleren: verwijzen
  • Herhaling spelling:  komma
  • Nakijken opdrachten daltontaken
  • Daltontaak 11 bespreken

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden 1

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Verwijswoorden 1
Een tekst is saai als je steeds hetzelfde woord herhaalt. Het is beter om wat variatie aan te brengen. Maak daarom af en toe een samengestelde zin en gebruik verwijswoorden.

Slide 6 - Slide

Verwijswoorden 1
Voorbeeld:

Emma is moe. Emma heeft net 5 kilometer hardgelopen.



 





Slide 7 - Slide

Verwijswoorden 1
Minder saai en beter opgeschreven

Emma is moe. Zij heeft net 5 kilometer hardgelopen.

Emma is moe, want zij heeft net 5 kilometer hardgelopen.

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden 1
Voorbeeld:


Ik heb een gitaar gekocht. De gitaar is tweedehands. De gitaar klinkt mooi.






Slide 9 - Slide

Verwijswoorden 1
Minder saai en beter opgeschreven

Ik heb een gitaar gekocht. Hij is tweedehands en hij klinkt mooi.

Slide 10 - Slide

Zo kies je het juiste verwijswoord 
Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst: Je hebt al geleerd dat je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat.
 
Je kunt ook verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 11 - Slide

Zo kies je het juiste verwijswoord

Slide 12 - Slide

Zo kies je het juiste verwijswoord
Weet je niet of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is? Kijk dan in een woordenboek.

Slide 13 - Slide

Maak de volgende zinnen in je schrift
Kies uit de volgende verwijswoorden: zij, het, ze, haar, hun, hem, zijn


  1. Zolang mevrouw Haarman ziek is, vervangt meneer Van Dam....
  2. Tijdens de Museumnacht opent het Anne Frank Huis ook ’s avonds ........ deuren.
  3. Hamza heeft de Spider-Man-film al twee keer gezien en nu gaat hij ....... alweer bekijken.
  4. Omdat Tim en Melanie op de stoep fietsten, gaf een boa ...... een waarschuwing.
  5. Ik wist niet dat we huiswerk hadden, dus ik heb ....... niet gedaan.

Slide 14 - Slide

Antwoorden
  1. Die sportkleren liggen al een week op de grond. Wanneer ruim je ze  eens op?
  2.  Zolang mevrouw Haarman ziek is, vervangt meneer Van Dam haar.
  3. Tijdens de Museumnacht opent het Anne Frank Huis ook ’s avonds zijn  deuren. 
  4. Hamza heeft de Spider-Man-film al twee keer gezien en nu gaat hij hem  alweer bekijken.
  5. Omdat Tim en Melanie op de stoep fietsten, gaf een boa hun  een waarschuwing. 
  6. Ik wist niet dat we huiswerk hadden, dus ik heb het niet gedaan.


Slide 15 - Slide

Nakijken
Pak opdracht 2 en 3 van bladzijde 219 voor je

Slide 16 - Slide

Nakijken
Pak opdracht 2 en 3 van bladzijde 219 voor je

Slide 17 - Slide

Opdracht 2
Bladzijde 219

Slide 18 - Slide

Opdracht 2

Slide 19 - Slide

Opdracht 3
Bladzijde 219

Slide 20 - Slide

Opdracht 3

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Spelling 
§ 2 De Komma 
In deze les leer je komma’s op de juiste manier te gebruiken.

Slide 24 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 
  • Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken. 

  • Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is).

  • Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens zijn er nog meer leestekens, bijvoorbeeld de komma. 

  • Een komma laat zien hoe een zin in elkaar zit.

Slide 25 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 
Je zet een komma: 

  1. In een zin met twee persoonsvormen naast elkaar.

Bijvoorbeeld:
Terwijl Jason de hond uitlaat, luistert hij naar een muziekje.

  • Laat Jason de hond uit?
  • Luistert hij naar een muziekje? 

Slide 26 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 
Je zet een komma: 

2. Tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en).

Bijvoorbeeld:
Tjerk heeft een zeiltocht gemaakt langs Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog.








Slide 27 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 
Je zet een komma: 

3. Voor voegwoorden, zoals: omdat, maar, terwijl, zodat, nadat, toen, want, voordat.
  •      Let op: bij het voegwoord en gebruik je geen komma.

Bijvoorbeeld:
Mila kijkt vaak Duitstalige series, omdat ze Duits wil leren.

De zanger kwam het podium op en begon meteen zijn nieuwste nummer te zingen.











Slide 28 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 

Oefenen opdracht 1

1. Terwijl Sem gitaar speelt, begeleidt Elianne hem op de piano.

  • omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan
  • omdat het een opsomming is
  • omdat er een voegwoord achter staat







Slide 29 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 

Oefenen opdracht 1

2. Dit roze T-shirt heb ik ook in het wit, blauw en oranje.


  • omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan
  • omdat het een opsomming is
  • omdat er een voegwoord achter staat












Slide 30 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 

Oefenen opdracht 1

3. Donell heeft de muziek gedownload, zodat hij die offline kan beluisteren.

  • omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan
  • omdat het een opsomming is
  • omdat er een voegwoord achter staat












Slide 31 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 

Oefenen opdracht 1

4. In de pauze haalden we een broodje kaas, een salade en een glas melk.

  • omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan
  • omdat het een opsomming is
  • omdat er een voegwoord achter staat

















Slide 32 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 

Oefenen opdracht 1

5. Wie zich nu bij de sportschool inschrijft, mag de eerste maand gratis sporten.

  • omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan
  • omdat het een opsomming is
  • omdat er een voegwoord achter staat





















Slide 33 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 

Oefenen opdracht 1

6. Het scherm van Ravi’s telefoon is gebarsten, maar hij doet het nog wel.

  • omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan
  • omdat het een opsomming is
  • omdat er een voegwoord achter staat


























Slide 34 - Slide

Spelling 
§ 2 De Komma 

Oefenen opdracht 1

Antwoorden

  1. omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan
  2. omdat het een opsomming is
  3. omdat er een voegwoord achter staat 
  4. omdat het een opsomming is
  5. omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan
  6. omdat er een voegwoord achter staat































Slide 35 - Slide

Nakijken
Pak opdracht  1,2,3, 4 en 5 van bladzijde 230/231

Slide 36 - Slide

Opdracht 2

Slide 37 - Slide

Opdracht 2
  1. Vandaag krijg je tien procent korting bij de bakker, omdat de zaak tien jaar bestaat.
  2. Doordat mijn afspraak bij de tandarts uitliep, kwam ik te laat op school.
  3. Behalve skates heb je een helm, elleboog- en kniebeschermers nodig om te skaten.
  4. Lara is niet zenuwachtig voor de musicalauditie, want ze heeft zich goed voorbereid.
  5. Konijnen, cavia’s en hamsters zijn Jasmijns lievelingsdieren en ze heeft er een heleboel.
  6. Toen ik klein was, speelde ik vaak met K’nex, Lego en Playmobil.

Slide 38 - Slide

Opdracht 3

Slide 39 - Slide

Opdracht 3
a. juist
b. onjuist
c. onjuist
d. juist
e. onjuist
f. juist

Slide 40 - Slide

Opdracht 3
Verbeter de onjuiste zinnen:


b. Voordat je met hardlopen begint, zoek je goede hardloopschoenen.
c. Die zijn niet goedkoop, maar je kunt er blessures mee voorkomen.
e. Leg vast op welke dag, hoe laat en met wie je gaat hardlopen.

Slide 41 - Slide

Opdracht 4

Slide 42 - Slide

Opdracht 4

Slide 43 - Slide

Opdracht 4

Slide 44 - Slide

Opdracht 4

Slide 45 - Slide

Vragen
  • formuleren verwijzen 1
  • spelling komma

Slide 46 - Slide