Formuleren 6.3 verwijswoorden (2) en Spelling 7.3 leestekens: " "

Formuleren 6.3 verwijswoorden (2) en Spelling 7.3 leestekens: " "
Mavo 2 periode 1
week 4 2e les (19 september)
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Formuleren 6.3 verwijswoorden (2) en Spelling 7.3 leestekens: " "
Mavo 2 periode 1
week 4 2e les (19 september)

Slide 1 - Slide

Welkom 
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 2 - Slide

Planning
Lezen  >>
Startopdracht
Instructie 6.3 Verwijswoorden (2)
Inoefenen en zelfstandig oefenen
~pauze~
Instructie 7.3 Leestekens : " "
Inoefenen en zelfstandig oefenen
Afsluiting

timer
10:00

Slide 3 - Slide

Startopdracht
Beschrijf zoveel mogelijk mensen en dingen die je op de afbeelding ziet (zie ook blz. 221)-> 
Gebruik de verwijswoorden dat en die, met wie en waarmee

Bijv. Een man die een korte broek aanheeft. 
Het reuzenrad waarin de mensen zitten. 
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Huiswerk check✓
opdracht 1 blz. 218

a. Wanneer ruim je ze eens op? 
b. Zolang mevrouw Haarman ziek is, vervangt meneer Van Dam haar. 
c. Tijdens de Museumnacht opent het Anne Frank huis ook 's avonds haar deuren. 
d. Hamza heeft de Spider-Man-film al twee keer 
gezien en nu gaat hij hem alweer bekijken. 
e. Omdat Tim en Melanie op de stoep fietsten, 
gaf de boa hun een waarschuwing. 
f. Ik wist niet dat we huiswerk hadden, 
dus ik heb het niet gedaan. 

Slide 5 - Slide

Huiswerk check✓
opdracht 1 blz. 230
1. A, omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan. 
2. B, omdat het een opsomming is. 
3. C, omdat er een voegwoord achter staat. 
4. B, omdat het een opsomming is. 
5. A, omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan. 
6 C, omdat er een voegwoord achter staat. 

Slide 6 - Slide

Doel 6.2 verwijswoorden (2)





  • Je leert verwijswoorden op de goede manier gebruiken. 

Slide 7 - Slide

§ 2 verwijswoorden (2)



Je hebt al geleerd dat je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat.

Vorige les:  verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden: 
 
Ezelsbruggetje:
DE (eindigt op -e) > deze/die (eindigt op -e)
HeT (eindigt op -t) > dit/dat (eindigt op -t)

Slide 8 - Slide

 6.2 verwijswoorden (2) 



  • Kiezen tussen die of dat

  • Kiezen tussen wie en waarmee*: WIE ? > naar een persoon.                                                                                                       WAARMEE > naar een dier of een ding.        Dat is de klasgenoot met wie ik de boeken lees.                                                        Dat is de hond waarmee ik ga wandelen.                                                                        Dat is het voetbalveld waarnaast onze tuin ligt.    
*kan ook zijn: van wie, bij wie of waarbij, waarnaast
Ezelsbruggetje:
DE (eindigt op -e) > deze/die (eindigt op -e)
HeT (eindigt op -t) > dit/dat (eindigt op -t)

Slide 9 - Slide

De toneelclub .................. Jos lid is, geeft zaterdag een voorstelling.
A
van wie
B
waarvan

Slide 10 - Quiz

Hij woont in een flat _____ tien verdiepingen hoog is.
A
dat
B
die

Slide 11 - Quiz

Ellie heeft een cadeau gekocht voor een klasgenootje ______ morgen jarig is.
A
dat
B
die

Slide 12 - Quiz

De tante _____________ Peter op bezoek gaat, woont in Oss
A
waarbij
B
bij wie

Slide 13 - Quiz

Inoefenen
We maken opdracht 2 en 3  van blz. 220 en 221.
timer
10:00

Slide 14 - Slide

Aan het werk
Maak opdracht 2 en 3  van blz. 220 en 221 af. 
timer
5:00

Slide 15 - Slide

timer
5:00

Slide 16 - Slide

Doel 7.2 Leestekens: de komma





  • Je leert de komma op de juiste manier gebruiken. 


Slide 17 - Slide

7.2 De komma blz. 230
Wat je al weet:
Je schrijft een komma:
- Tussen twee persoonsvormen (Als je rent, ben je sneller.)
- Voor voegwoorden als maar, want, terwijl, omdat, enz. (Ik wil wel, maar ik mag niet.)
    ! Let op: in principe geen komma voor en en of. (De zanger kwam het podium op en begon te              zingen.)
Ook een komma: 
- tussen de delen van een opsomming, maar niet voor 'en'. 
   Op de fruitschaal liggen appels, peren, mandarijnen en bananen. 

Slide 18 - Slide

Inoefenen
We maken opdracht 2 van
 blz. 230
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Aan het werk

  • 7.2 maak opdracht 1 blz. 230

timer
5:00

Slide 20 - Slide

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je weet de persoonlijke en bezittelijke verwijswoorden goed te gebruiken.
  2. Je kunt de komma goed plaatsen.
timer
5:00

Slide 21 - Slide

Volgende les 25 september: 
DIATAAL TOETS 
LAPTOP MEE + leesboek

Huiswerk 26 september: Maak opdracht 2 en 3 van blz. 220 en 221 en maak opdracht 1 blz. 230 af 

Slide 22 - Slide