3.4 Belastingen op inkomsten

Wat gaan we doen vandaag?
  • Herhaling  (5 min)
  • behandelen paragraaf 3 (15 min) 
  • zelfstandig werken (25 min)
  • Wat hebben we geleerd (5 min)
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen vandaag?
  • Herhaling  (5 min)
  • behandelen paragraaf 3 (15 min) 
  • zelfstandig werken (25 min)
  • Wat hebben we geleerd (5 min)

Slide 1 - Slide

Noem de belasting waarmee de gemeente geld verdiend.
A
Rioolrechten
B
Inkomstenbelasting
C
OZB(onroerendezaakbelasting)
D
Ondernemingsbelasting

Slide 2 - Quiz

Noem de belasting waarmee de gemeente geld verdiend.
A
Rioolrechten
B
Inkomstenbelasting
C
OZB(onroerendezaakbelasting)
D
Ondernemingsbelasting

Slide 3 - Quiz

Van wie krijgt de gemeente geld?
A
Van de inwoners van de stad en van het rijk
B
Van de inwoners van Europa
C
Van de inwoners van het Nederland
D
Van de inwoners van de provincie

Slide 4 - Quiz

De gemeente krijgt op verschillende manieren geld, welke hoort er niet bij
A
Het rijk
B
gemeentelijke belastingen
C
verkeersboetes
D
Leges (vergoeding voor ID bijvoobeeld)

Slide 5 - Quiz

Waarom hoef je geen ozb te betalen als je huurt?
A
dan woon je niet in een gemeente
B
dan betaal je geen belastingen
C
dat betaalt de eigenaar
D
dan krijgt de gemeente te veel geld

Slide 6 - Quiz

Belastingen eerlijk verdeeld?

Slide 7 - Slide

Fiscus
Loonheffing = voorheffing

Teruggave
of
Bijbetalen

Slide 8 - Slide

Loonheffing
  • Wordt ingehouden op het loon of uitkering
  • Wordt afgedragen aan de belastingdienst
  • Is een voorbetaling op de inkomstenbelasting en premies voor de volksverzekeringen

Slide 9 - Slide

3.4 Belasting op inkomsten
Elke werknemer en mensen met een uitkering betalen loonheffing (=loonbelasting).

De hoogte is afhankelijk van:
  • de hoogte van het loon/uitkering
  • heffingskortingen

Slide 10 - Slide

Inkomstenbelasting
  • wordt berekend over het loon en andere inkomsten (belastbaar inkomen)
  • wordt verminderd met heffingskorting
  • wordt verminder met reeds betaalde loonheffing

Slide 11 - Slide

3.4 Belasting op inkomsten
De heffingskorting bestaat uit: 
  • de algemene korting
  • de arbeidskorting (bij een betaalde baan)
  • de aanvullende kortingen (afhankelijk van de persoonlijke situatie)

Slide 12 - Slide

3.4 Belasting op inkomsten

Slide 13 - Slide

Belastbaar inkomen
Je betaalt belasting over je belastbaar inkomen. 
Het belastbaar inkomen bereken je als volgt:
Bruto inkomen + bijtellingen - aftrekposten= belastbaar inkomen

Slide 14 - Slide

Belastbaar inkomen
Bruto inkomen
€120.000
Bijtellingen
€840
Aftrekposten
€22.000
€120.000+€840-€22.000=€98.840

Slide 15 - Slide

Heffingskortingen
Een korting op het bedrag dat je aan inkomstenbelasting moet betalen.

  •  Algemene heffingskorting 
  • Arbeidskorting 
  •  Alleenstaandeouderkorting
  •  Jonggehandicaptekorting 

Slide 16 - Slide

Zelf rekenen!
Op € 20.000 loon wordt € 3.500 loonheffing ingehouden. De verschuldigde inkomstenbelasting voor aftrek van korting is € 7.900, de heffingskortingen zijn bij elkaar € 3.000.
3.500
7.900
3.000
4.900
1.400
Te ontvangen of te betalen?

Slide 17 - Slide

Zelfstandig werken
  • Maken opdrachten hoofdstuk 3 paragraaf 4

  • Lees de theorie op bladzijde 97
  • Maak de opdrachten 1 t/m 11

Slide 18 - Slide

opdrachten maken

Slide 19 - Slide