This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
formatieve toets
verzorgingsstaat 1 t/m 7
Slide 1 - Slide
In welke verzorgingsstaat zijn de belastingen het laagst.
A
Scandinavische verzorgingsstaat
B
Rijnlandse verzorgingsstaat
C
Angelsaksische verzorgingsstaat
D
Orthologische verzorgingsstaat
Slide 2 - Quiz
De Scandinavische verzorgingsstaat is politiek...
A
Links
B
Rechts
C
Midden
D
conservatief
Slide 3 - Quiz
De Angelsaksische verzorgingsstaat is politiek...
A
Links
B
Rechts
C
Midden
D
conservatief
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Slide
In dit essay van Casper Thomas herken je verschillende typen verzorgingsstaat. Over welke verschuiving spreekt hij?
A
Een verschuiving van een Scandinavische naar een Rijnlandse verzorgingsstaat.
B
Een verschuiving van een Angelsaksische naar een Scandinavische verzorgingsstaat.
C
Een verschuiving van een Rijnlandse naar een Angelsaksische verzorgingsstaat.
D
Een verschuiving van een Liberale naar een Scandinavische verzorgingsstaat.
Slide 6 - Quiz
Vroeger, in de 19e eeuw, was ons land geen verzorgingsstaat, wat dan wel?
A
nachtwakersstaat
B
rechtsstaat
C
welvaartsstaat
D
politiestaat
Slide 7 - Quiz
cao
A
centrale arbeidsovereenkomst.
B
centrale administratie ontvangst
C
collectieve arbeidsovereenkomst
D
Correctie als onder
Slide 8 - Quiz
Wat zijn kenmerken van collectieve voorzieningen?
A
De particuliere sector betaalt de voorzieningen.
B
De overheid betaalt de voorzieningen.
C
Er zijn geen voorzieningen
D
Er zijn alleen zorg voorzieningen
Slide 9 - Quiz
Mensen met de allerhoogste inkomens en vermogens dragen de zwaarste lasten, zodat we kunnen investeren in collectieve voorzieningen.
A
Confessioneel
B
Links, sociaaldemocratisch
C
Rechts, Liberaal
D
Midden
Slide 10 - Quiz
I. Organisaties van werkgevers en werknemers vormen samen de sociale partners. II. De sociale partners bespreken samen de collectieve arbeidsovereenkomsten.
A
I en II zijn beide juist.
B
I en II zijn beide onjuist.
C
I is juist, II is onjuist
D
I is onjuist, II is juist
Slide 11 - Quiz
Om welk model gaat het: mensen gaan ondanks Corona naar hun werk, want ze zijn niet verzekert
A
Scandinavische model
B
Angelsaksische model
C
Rijnlandse model
D
Communistische model
Slide 12 - Quiz
Karl Marx schrijft over...
A
... klassenstrijd
B
... economische vrijheid voor ondernemers
C
... onrecht tegenover vrouwen
D
... godsdienstvrijheid
Slide 13 - Quiz
I. Aan het eind van de negentiende eeuw nam de overheidsbemoeienis met de economie toe. II. De Armenwet uit 1854 en het Kinderwetje uit 1874 zijn de eerste voorbeelden van sociale wetgeving in Nederland.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.
Slide 14 - Quiz
is AOW een volksverzekering of een werknemersverzekering
A
volksverzekering
B
werknemersverzekering
Slide 15 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een werknemersverzekering?
A
Werkloosheidsuitkering (WW)
B
Zelfstandig zonder personeel (ZZP)
C
Algemeen Ouderdomswet (AOW)
D
Bijstandsuitkering (Participatiewet)
Slide 16 - Quiz
Is het verplicht uzelf te verzekeren tegen ziektekosten?
A
ja
B
nee
C
alleen als je minder dan 20.000 euro verdient per jaar
D
Alleen als je jonger bent dan 18 jaar
Slide 17 - Quiz
Welke uitspraak is WAAR?
A
Sociale voorzieningen gelden alleen voor werknemers
B
Sociale voorzieningen worden betaald uit premies
C
De bijstand is een sociale verzekering
D
WW is een voorbeeld van een werknemers-verzekering
Slide 18 - Quiz
Kan je volgens de pyramide van Maslow jezelf ontwikkelen als je geen veiligheid en zekerheid hebt?
A
Ja
B
Nee
C
Dat ligt eraan in welk land je leeft
D
Alleen beroepen waarbij je et je handen werkt
Slide 19 - Quiz
Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenwerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictie werkloosheid
Slide 20 - Quiz
JUIST of ONJUIST? I. Materiële behoeften heb je pas wanneer je immateriële behoeften zijn vervuld II. Arbeidsethos hangt af van tijd en plaats
A
I. is juist
II. is onjuist
B
I. is onjuist
II. is juist
C
I. en II. zijn beide juist
D
I. en II. zijn beide onjuist
Slide 21 - Quiz
De Nederlandse overheid heeft in de gezondheidszorg marktwerking ingevoerd. Marktwerking wil zeggen dat: I. de overheid de prijzen vaststelt. II. particuliere bedrijven zorgverzekeringen verkopen.
A
I is juist, II is onjuist
B
I en II zijn onjuist
C
I is onjuist, II is juist
D
I en II zijn juist
Slide 22 - Quiz
Wat is geen wettelijke verplichting binnen de Nederlandse verzorgingsstaat?
A
Tot je zestiende naar school gaan.
B
Belasting betalen over inkomen
C
Een zorgverzekering hebben
D
Vakbondslidmaatschap.
Slide 23 - Quiz
Dat rijke mensen zoveel tijd en energie steken in goede doelen is een voorbeeld van hun behoefte aan
A
zelfrealisatie
B
erkenning en waardering
C
sociale contacten
D
zekerheid
Slide 24 - Quiz
Ontgroening en vergrijzing hebben gevolgen voor de verzorgingsstaat. I. Door ontgroening en vergrijzing neemt de solidariteit tussen generaties toe. II. Door de vergrijzing ontstaat er ook werkgelegenheid, bijvoorbeeld in de zorg.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist
Slide 25 - Quiz
“De topsalarissen van hoge bestuurders zijn een logisch gevolg van de marktwerking. Daarom kán en móet je dit ook niet per se willen tegenhouden.” Voor welke politieke stroming is dit een kenmerkend standpunt?