MEMO SO 4.1 t/m 4.3

MEMO SO 4.1 t/m 4.3
Welkom klas HV2D

11 april
 Vragen: 29
 Punten: 37

Succes!
1 / 29
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

MEMO SO 4.1 t/m 4.3
Welkom klas HV2D

11 april
 Vragen: 29
 Punten: 37

Succes!

Slide 1 - Slide

Wat toetsen we?
Je kunt uitleggen wat industrialisatie inhoudt.
Je kunt de belangrijkste oorzaken noemen van de industriële revolutie.
Je kunt uitleggen waarom we spreken van een industriële revolutie.

Je kunt uitleggen hoe de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders waren.
Je kunt uitleggen wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilde van een standensamenleving.
Je kunt enkele belangrijke uitvindingen noemen die in de 19e eeuw werden gedaan.

Je kunt enkele belangrijke kenmerken noemen van het Koninkrijk der Nederlanden tussen 1815 en 1848.
Je kunt uitleggen welke idealen de liberalen hadden op politiek en economisch gebied.
Je kunt uitleggen waarom er in 1848 een nieuwe grondwet kwam.




Slide 2 - Slide

Wat is de betekenis van het begrip:

Huisnijverheid



Slide 3 - Open question

Wat is de betekenis van het begrip:

Urbanisatie



Slide 4 - Open question

Wat is het juiste begrip bij de omschrijving?

Liberalisme

Slide 5 - Open question

Lees de omschrijving en schrijf op welk begrip erbij hoort.

'Een democratie waarin niet de koning, maar een gekozen parlement de hoogste macht heeft.'

Slide 6 - Open question

Lees de omschrijving en schrijf op welk begrip erbij hoort.

'Een sociale groep in een industriële en kapitalistische samenleving, waarvan de leden ongeveer hetzelfde bezit en inkomen hebben.'

Slide 7 - Open question

Lees de omschrijving en schrijf op welk begrip erbij hoort.

'Met machines grote hoeveelheden van dezelfde producten maken.'

Slide 8 - Open question

Chronologievraag: Sleep de gebeurtenissen van vroeger naar later.

Vroeger
Later
Grondwet van Thorbecke.
Nederland wordt een koninkrijk. 
Koning Willem II heeft geen politieke macht meer. 
De Belgen komen in Opstand.  
Industrialisatie in Engeland.
Napoleon wordt verslagen.

Slide 9 - Drag question

Juist of onjuist.

Als een antwoord JUIST is hoef je géén uitleg te geven. Als een antwoord onjuist is moet dat wel!

'De eerste fabrieken stonden naast rivieren.'

Slide 10 - Open question

Juist of onjuist.

Als een antwoord JUIST is hoef je géén uitleg te geven. Als een antwoord onjuist is moet dat wel!

'Door de komst van de stoommachine versnelde het productieproces.'

Slide 11 - Open question

Juist of onjuist.

Als een antwoord JUIST is hoef je géén uitleg te geven. Als een antwoord onjuist is moet dat wel!

'Arbeiders profiteren het meest van de nieuwe uitvingen eind 19e eeuw.'

Slide 12 - Open question

Juist of onjuist.

Als een antwoord JUIST is hoef je géén uitleg te geven. Als een antwoord onjuist is moet dat wel!

'De middenklasse bestond uit arbeiders.'

Slide 13 - Open question

Juist of onjuist.

Als een antwoord JUIST is hoef je geen uitleg te geven. Als een antwoord onjuist is moet dat wel.

'Eén van de grondrechten uit de grondwet van 1848 is vrijheid van geloof.'

Slide 14 - Open question

Vul in:
Voor 1848 maakte de                                    alle wetten, na 1848 deed het                                 dit.  
Na 1848 waren er verkiezingen waarbij rijke                                           het parlement kozen. 
Vanaf 1848 kon niet de koning, maar het parlement                                   ontslaan. 
Om de                                     jaar mocht  het
                             een nieuw parlement kiezen.


                               

ministers
mannen
vier
volk
koning
parlement

Slide 15 - Drag question

Lees bron.

Als je deze bron leest, zou je denken dat deze vrouw géén probleem heeft
met kinderarbeid.

Geef twee redenen waarom deze vrouw niet zou protesteren tegen het aantal werkuren van haar kinderen, óók als ze de werkdagen eigenlijk te lang vond.

Slide 16 - Open question

Bekijk de bron.

Hoort de bron bij Nederland vóór of na 1848.

Leg je antwoord uit aan de hand van de bron. Géén uitleg is géén punten!

Slide 17 - Open question

Is de bron een voorbeeld van huisnijverheid of van industrialisatie?
A
Industrialisatie
B
Huisnijverheid

Slide 18 - Quiz

Hieronder staan uitspraken over hoe Nederland nu (2024) bestuurd wordt.

Geef aan of de uitspraak na 1815 is veranderd (‘verandering’) of hetzelfde is gebleven (‘continuïteit’).
Verandering
Continuïteit 
'Nederland heeft een koning.'
'De Tweede Kamer wordt gekozen door het volk.'
'Er is een grondwet.'
'Ministers maken nieuwe wetten.'

Slide 19 - Drag question

Mijn naam is:
Mijn naam is:
Mijn politieke ideeën zijn:
Mijn politieke ideeën zijn:
Liberaal
Tradities zijn belangrijk
Kiesrecht
Bang voor opstanden
Willem II
Thorbecke
Conservatief (alles houden zoals het is)
Koning minder macht

Slide 20 - Drag question

Hieronder staan vier oorzaken van de industrialisatie en hun gevolgen.
Koppel elke oorzaak aan het juiste gevolg.

Fabriekseigenaren konden de lonen laag houden omdat er toch genoeg arbeiders zijn.
Het aantal arbeidskrachten voor fabrieken nam toe omdat niet iedereen meer boer hoeft te zijn.
Ondernemers maakten vaker gebruik van huisnijverheid om goedkoop te kunnen produceren. 
Uitvinders probeerden betere machines te ontwikkelen om sneller textiel te maken.
De landbouw kon efficiënter produceren.
De vraag naar kleding steeg.
Het aantal arbeidskrachten voor fabrieken nam toe.
Het middeleeuwse gildesysteem maakte productie in de steden duur.

Slide 21 - Drag question

Leg uit het ophalen van de poepemmers, zoals je ziet in de bron,
kon zorgen voor gevaarlijke situaties.

Slide 22 - Open question

Veel kinderen uit arbeidersgezinnen gingen niet naar school maar werkten in fabrieken.

⇒ Voor welke groep werknemers heeft de fabrikant een voorkeur?
⇒ Geef ook een reden waarom hij die groep kiest.

Slide 23 - Open question

In de 19e eeuw veranderde de economie van handelskapitalisme in kapitalisme.

Leg uit wat het verschil is tussen deze twee economische systemen.

Slide 24 - Open question

Gebruik de bron.

Leg uit of deze bron past bij een agrarisch-stedelijke samenleving
of bij een industriële samenleving.


Slide 25 - Open question

Gebruik de bron.

Leg uit welk hedendaags probleem een gevolg is van de ontwikkeling in de bron.

Slide 26 - Open question

Klaar en ingeleverd?
1: Lees paragraaf 4.4!

2: Maak in je schrift een begrippenlijst van 4.4.
Schrijf de begrippen op en leg zelf uit wat ze betekenen. 

4: Kijk de filmpjes op de volgende slides.

5: Maak de intro-opdrachten 1 en 2 van 4.4 in je schrift. 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video