2 .SERT 3VWO formatieve toets ONTKENNING, PASSË COMPOSE, FUTUR SIMPLE et IMPARFAIT

Wat weten jullie nog?  
Formatieve toets eind VWO 3: 
ontkenning, passé composé, futur, imparfait.
Let op:soms staat er een geluidsfragment als antwoord, deze moet je eerst beluisteren.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat weten jullie nog?  
Formatieve toets eind VWO 3: 
ontkenning, passé composé, futur, imparfait.
Let op:soms staat er een geluidsfragment als antwoord, deze moet je eerst beluisteren.

Slide 1 - Slide

niets = ?
niet meer = ?

A
ne .... rien ne....... plus
B
ne.... personne ne..... pas
C
ne...... pas encore ne...........jamais
D

Slide 2 - Quiz


tu bois du coca
tu bois beaucoup ??? coca

A
du
B
de
C
niks invullen
D
d '

Slide 3 - Quiz

vertaal:
ik eet een kilo bananen;
zonder hoofdletters en punten

Slide 4 - Open question

vertaal:
ik drink een fles water
zonder hoofdletters en punten

Slide 5 - Open question

maak ontkennend:
je prends de la salade

A
je ne prends pas salade
B
je ne pas prends de salade
C
je ne prends pas de salade
D
je ne prends pas de la salade

Slide 6 - Quiz

De Passé Composé gebruik je om een eenmalige gebeurtenis in het verleden
te beschrijven
A
B
nee hoor, dat doe je met de imparfait
C
uhhhhh.......wat?????
D
helemaal goed!

Slide 7 - Quiz

wij hebben gegeten
A
nous sommes mangé
B
nous avons mangé
C
nous ont manger
D
nous aurons mangé

Slide 8 - Quiz

zij hebben gezien=
A
ils ont voiré
B
ils ont vus
C
ils ont vu
D
ils ont vécu

Slide 9 - Quiz

Klopt dit? :
elles sont partis.
A
B

Slide 10 - Quiz

Klopt dit?
Zij zullen eten = ils mangerent
A
nee, want de uitgang moet zijn : ONT
B
ja, want de uitgang is : ENT

Slide 11 - Quiz

ik zal zijn
A
j'etrai
B
je sommerai
C
je serai
D
je serais

Slide 12 - Quiz

u zult hebben=
A
vous avoirez
B
vous avez
C
vous aviez
D
vous aurez

Slide 13 - Quiz

"tu vas" in de futur =
tu iras
A
goed
B
fout
C
vergeten, sorry
D
soms wel , soms niet

Slide 14 - Quiz

"il fait " in de futur =

A
il faira
B
il faisait
C
il fairea
D
il fera

Slide 15 - Quiz

"elle a " in de futur =

A
elle aura
B
elle avoira
C
elle avoirea
D
elle avait

Slide 16 - Quiz

Hoe maak je de imparfait?
(in 3 stappen uitleggen)

Slide 17 - Open question

De imparfait gebruik je om een gewoonte uit het verleden
te beschrijven
A
helemaal goed!
B
nee hoor, dat doe je met de Passé Composé
C
D

Slide 18 - Quiz

Wat is de imparfait van FINIR?
wij eindigden =
A
nous finions
B
nous finirions
C
nous finons
D
nous finissions

Slide 19 - Quiz

Wat is de imparfait van Être?
het was geweldig =
A
ce sommait formidable
B
ce sommera formidable
C
c'était formidable
D
c'éterait formidable

Slide 20 - Quiz

Dit is het einde van de toets.
Nu lekker even bijkomen met Stromae!!

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video