1. Ik vind Nederlands best makkelijk, maar het onderdeel leesvaardigheid vind ik wel moeilijk.
2. Mijn vader spaart postzegels. Zo heeft hij al postzegels verzameld uit China en Amerika.
3. Door een stroomstoring heb ik mijn werkstuk niet kunnen printen.
4. Al met al kunnen we zeggen dat de vakantie een succes was!
5. Doordat ik gisteren te laat was, moet ik me vandaag melden.
6. Ik werk liever in mijn schrift dan op de laptop omdat ik dan niet afgeleid raak.