Week 6 Woensdag 1B

Woensdag 7 februari
  • 10 minuten lezen
  • Huiswerk: geen!
  • 3.6 Schrijven: verwijswoorden
  • Maken in LessonUp: opdracht 9 t/m 11
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woensdag 7 februari
  • 10 minuten lezen
  • Huiswerk: geen!
  • 3.6 Schrijven: verwijswoorden
  • Maken in LessonUp: opdracht 9 t/m 11

Slide 1 - Slide

Leerdoel
  • Ik kan verwijswoorden op de juiste manier gebruiken om het woordgebruik te variëren.

Slide 2 - Slide

Verwijswoorden
  • Wat is een verwijswoord?
  • Wat doe je om erachter te komen waar een woord naar verwijst?

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden enkelvoud

De-woorden:

  • hij, hem, zijn, die, zij, ze, haar, die
  • De kok maakt sushi. Hij kookt eerst de rijst.
  • De buurvrouw heeft een auto. Zij zet hem elke dag in de garage.
  • De band is lek. Die moet worden geplakt.

Slide 4 - Slide

Verwijswoorden enkelvoud

Het-woorden:

  • het, dat, dit
  • Het boek ligt op tafel. Ik ga het straks lezen.
  • Het uitzicht is mooi. Je kunt dat vanaf deze kamer zien.

Slide 5 - Slide

Verwijswoorden meervoud
  • ze, hen, hun, die
  • De mensen staan in de rij. Ze willen graag naar binnen.
  • Een van hen heeft de kaartjes, die erg goedkoop waren.  

Slide 6 - Slide

3.6 Opdracht 9a
  • Verander woorden in zin 2, 3 en 4

Slide 7 - Slide

9b. Maak drie korte zinnen van de lange zin.

Slide 8 - Open question

9b. Maak van de drie korte zinnen één lange zin.

Slide 9 - Open question

10a. Waarom gebruik je in een tekst verwijswoorden?
A
Omdat je anders steeds hetzelfde woord moet opschrijven. Daar word je als schrijver moe van.
B
Omdat de lezer anders steeds hetzelfde woord leest. Dat is heel saai voor de lezer.

Slide 10 - Quiz

10b. Zie zin 1
A
hij
B
hem
C
het

Slide 11 - Quiz

10b. Zie zin 2
A
hij
B
hem
C
het

Slide 12 - Quiz

10b. Zie zin 3
A
hij
B
hem
C
het

Slide 13 - Quiz

10b. Zie zin 4
A
zij
B
die
C
dat

Slide 14 - Quiz

10b. Zie zin 5
A
Die
B
Dat
C
Hem

Slide 15 - Quiz

Opdracht 10c
  • Wat moet je weten voor de juiste antwoorden op 10b?

Slide 16 - Slide

Zelfstandig werken
  • Wat?             Opdracht  1 en 3 t/m 7 van 3.5 en opdracht 11 van 3.6
  • Hoe?             Zie stoplicht!
  • Hulp?            Buurman of -vrouw, docent
  • Tijd?               Tot 14.55 uur, anders huiswerk
  • Resultaat?   Opdrachten netjes in schrift, let op hoofdletters                                                         en leestekens.
  • Klaar?             Nakijken: alle gemaakte opdracht van                                                                              hoofdstuk  3

Slide 17 - Slide