De prijs van kleding daalt met 5%, de prijs van huisvesting stijgt met 5%. Alle overige prijzen blijven gelijk. Wat gebeurt er met het CPI? ( zie blz. 155 )
A
Het CPI daalt
B
Het CPI blijft gelijk
C
Het CPI stijgt
Slide 16 - Quiz
Effect op het CPI als de prijs van kleding daalt met 5% en de prijs van huisvesting stijgt met 5%
0,047 x -5 + 0,255 x 5 = + 1,04%
Slide 17 - Slide
Inflatie
Prijspeil maandelijks gemeten tov een jaar geleden
Om seizoensinvloeden geen rol te laten spelen
Let op verschil tussen:
CPI: Gebaseerd op gemiddelde Nederlander
Persoonlijke inflatie: Eigen wegingsfactoren
CPI: Gebaseerd op gemiddelde Nederlander
HICP: Gebaseerd op gemiddelde Europeaan
Slide 18 - Slide
Gevolgen inflatie
Daling koopkracht
( ric = nic / pic x 100 )
Versnellen aankopen
( producten worden binnenkort duurder, dus nu alvast kopen )
Verslechtering internationale concurrentiepositie
( Als prijzen Ned. producten sneller stijgen dan die in het buitenland )
Slide 19 - Slide
Wie wordt blijer van een hoge inflatie?
A
Schuldenaar
B
Schuldeiser
Slide 20 - Quiz
Gevolgen inflatie
reële waarde vermogensbezit daalt
reële waarde schuld daalt
Slide 21 - Slide
Gevolgen deflatie
Hogere koopkracht
Bestedingen worden uitgesteld
Deflatie --> Lagere winstmarges bedrijven --> Minder investeringen en meer faillissementen --> Lagere werkgelegenheid
Slide 22 - Slide
Els krijgt in 2021 een uitkering van € 1.000,- per maand. In 2021, 2022 en 2023 zal haar uitkering ook € 1.000,- per maand bedragen. Zal Els hier tevreden mee zijn?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quiz
Waardevast: uitkering stijgt mee met de inflatie ( CPI )
Welvaartsvast: Uitkering stijgt mee met gemiddelde lonen
Waardevast en welvaartsvast lastiger in crisistijd
Els haar uitkering zal door problemen met de financiering van het omslagstelsel € 1.000,- blijven. Inmiddels is vooral door de stijgende energieprijzen de inflatie 17%. Met hoeveel procent is haar koopkracht veranderd? ( 1 decimaal en % teken )