2h2 20-03-2023

Welkom 2H programma:
Starten met 10 minuten lezen 

uitleg nieuw zinsdeel
zelf aan de slag 
Leesboek vergeten? Lezen in je lesboek 
(hoofdstuk fictie)


timer
10:00
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom 2H programma:
Starten met 10 minuten lezen 

uitleg nieuw zinsdeel
zelf aan de slag 
Leesboek vergeten? Lezen in je lesboek 
(hoofdstuk fictie)


timer
10:00

Slide 1 - Slide

Mededelingen

Toets wordt besproken in clusteruur verplicht invullen toetsevaluatieformulier. Inleveren donderdag tijdens cluster.


Slide 2 - Slide

ww met vast vz
boos zijn op
condoleren met
zich bemoeien met
deelnemen aan
bezorgd zijn over 

etc..... zie lijst op Its Learning voor meer.......


Slide 3 - Slide

lijdend voorwerp of vzv?
Zoek je je paraplu?
je paraplu = lijdend voorwerp

Zoek je naar je paraplu?
naar je paraplu = voorzetselvoorwerp

het lv begint nooit met een vz

Slide 4 - Slide

voorbeelden
Onze mentor | hecht | erg | aan zijn papieren agenda.
 Onze mentor = ond
 hecht = wwg
 erg = bwb
 aan zijn papieren agenda = vzv
 zijn papieren = bvb bij agenda, Onze = bvb bij mentor

Slide 5 - Slide

Harm en Berit | vertrouwen | deze keer | op mijn medewerking.
 Harm en Berit = ond
 vertrouwen = wwg
 deze keer = bwb
 op mijn medewerking = vzv
 mijn = bvb bij medewerking

Slide 6 - Slide

Die man | streeft | naar de functie van directeur.
 Die man = ond
 streeft = wwg
 naar de functie van directeur = vzv
 van directeur = bvb bij functie

Slide 7 - Slide

De leerlingen rekenen op een ruitjesblaadje tijdens de toets van het hoofdstuk.
De leerlingen = ond
rekenen = wwg
op een ruitjesblaadje = bwb
tijdens de toets van het hoofdstuk = bwb
van het hoofdstuk = bvb bij toets

ww is letterlijk bedoeld en heeft geen vast vz!

Slide 8 - Slide

Hij staat stil bij het stoplicht. (bijwoordelijke bepaling van plaats; bij het stoplicht staat enigszins op zichzelf en bij is in te vervangen door bijvoorbeeld achter en naast)
Op 4 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers. (voorzetselvoorwerp; bij alle oorlogsslachtoffers hoort duidelijk bij het werkwoord)
We hadden veel plezier in het pretpark. (in het pretpark is een bijwoordelijke bepaling; de zin is bijvoorbeeld ook juist met buiten het pretpark)
We hebben veel plezier in ons werk. (in ons werk is een voorzetselvoorwerp; je kunt nu geen ander voorzetsel kiezen; plezier hebben in is nu een vaste combinatie)

Slide 9 - Slide

vzv of bwb?
Zegt het vz letterlijk iets over een plaats of tijd, dan is het een bijwoordelijke bepaling;
Het broedkastje hangt in de boom.

Als het vz door een ander vz vervangen kan worden dan is het ook een bijwoordelijke bepaling;
Ik wacht op/naast/achter/ in de winkel. 

Slide 10 - Slide

aan de slag
Vind je de uitleg nog lastig? Ga aan de slag:


1. zoek op en schrijf in je schrift de definitie van een bwb
2. lees dan het gele blok op lz. 122
3. schrijf in je eigen woorden het  verschil tussen vzv en bwb

Slide 11 - Slide

hoe nu zelf aan de slag?
Stap 1: herhalen zinsdelen 
Oefenen en de zinsdelen herhalen dan maak je opdr: 1 
Stap 2: Oefenen met vast voorzetsel bij een ww? Maken opdr 2 
Stap 3: Oefenen met het vzv maken opdracht 4
Stap 4: Eindresultaat oefenen met alle zinsdelen opdracht 6 

Slide 12 - Slide

Evaluatie en volgende les
Hoe ging de les voor jou?
Wat heb je nodig om aan de slag te kunnen met de weektaak?
Heb je nog tips en of tops?

Volgende les:
herhaling zinsdelen en woordsoorten
Clusteruur toets evalueren!


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. 

Slide 15 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden 
  • staan altijd alleen, d.w.z. er staan geen zelfstandige naamwoorden bij.
  • Het meisje heeft een jurk gekocht. 
  • Zij heeft een jurk gekocht. 
  • Zij heeft een jurk gekocht

Slide 16 - Slide

"Het" is ook een persoonlijk vnw.
  • je kunt het vervangen door "dat".  
  • Waar ligt mijn boek?
  • Het ligt op tafel.
  • Dat ligt op tafel. 

Slide 17 - Slide

Wanneer een pers. vnw  
  • een persoon noemt, kun je er vaak een naam voor in de plaats zetten. 
  •  Hij wil een tekening maken. 
  • Jimmy wil een tekening maken. 

Slide 18 - Slide

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Lidwoord: de, het, een

Zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, namen en begrippen 
- Je kan er bijna altijd een lidwoord voor zetten.
- De meeste woorden hebben een enkelvoud en meervoud.
- Je kan er een verkleinwoordje van maken.

Slide 19 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Dat is een rode auto.
- Dat is een snelle, rode auto.
- Mijn oma heet een gouden ketting.
- Die jas is zwart.

Slide 20 - Slide

voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder

de tafel/de kast

Slide 21 - Slide

voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder

de tafel/de kast

Slide 22 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)

  • Belangrijkste werkwoord in de zin
  • Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.
  • Heb je meerdere werkwoorden?
        --> Er kan altijd maar één zww in de zin staan
        --> Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.







Slide 23 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)

  • Kan alleen in een zin staan met meer dan één werkwoord.
  • Je kan een hulpwerkwoord altijd uit de zin halen.
  • Kunnen meerdere hww in de zin staan.
  • Geeft nooit de handeling aan.

Ik heb gefietst. 

Slide 24 - Slide

Voorbeelden hww en zww
Wij schrijven netjes in ons schrift.
In de winkel hebben ze brood gekocht.
Ik hoop nog ver te kunnen fietsen.

Slide 25 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen


ZWOBBELS

Slide 26 - Slide

wdkd.vnw 
wederkerig voornaamwoord:

Slide 27 - Slide

wdkg.vnw
Het wederkerig voornaamwoord lijkt als woordsoort op het wederkerend voornaamwoord. Het verschil is dat het slaat op meerdere personen, die vaak als onderwerp van de zin voorkomen. Voorbeeld: Jan en Piet zien elkaar geregeld. Dat wil zeggen: Jan ziet Piet en Piet ziet Jan


elkaar  elkander  mekander  

Slide 28 - Slide

onbep.vnw.
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar een persoon of zaak die niet bepaald is, zoals alles of iets. Je kunt het ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.



alles iets niets ieder iedereen iemand niemand vele sommige alle

Slide 29 - Slide

betr.vnw
Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden.
Met het betrekkelijk voornaamwoord dat verwijs je naar het-woorden.



 


Slide 30 - Slide

Het antecedent
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een deel van de zin dat eerder is genoemd. Het deel van de zin waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, heet het antecedent.

  De omweg die we maakten, kostte ons zeker drie kwartier.
 die = betrekkelijk voornaamwoord
 De omweg = antecedent

Slide 31 - Slide

samenstelling en afleiding
Een samenstelling is een woord dat bestaat uit twee delen die beide ook zelfstandig kunnen voorkomen (keukentafel = keuken en tafel; geletruidrager = gele trui en drager). Een afleiding is een woord dat bestaat uit een grondwoord en een of meer voor- of achtervoegsels (onschuldig).

Slide 32 - Slide

afleidingen
een … (provincie) bestuur
een … (adel) familie
 een … (revolutie) besluit

schrijf op wat hier bedoeld wordt

Slide 33 - Slide

voorbereiden
- je gaat nu verder met je voor te bereiden op de toets

  • je overlegt zachtjes
  • heb je nog vragen steek je hand op

Slide 34 - Slide