1) Een belofte doen (to make a promise): Ik zal je dat geld morgen teruggeven.
2) Een voorstel doen (to make a proposal):
Zullen we vanavond in de stad gaan eten?
3) Je/men vindt iets waarschijnlijks (You/one find(s) something likely ../U expect this, but u're not 100% sure):
Dat meisje zal wel vreselijk moe zijn.
4) Als we over de toekomst spreken (future: morgen, volgende maand of over een paar jaar): Overmorgen is een feestdag, dus de meeste winkels zullen dicht zijn.