V1 unité 4: samenvatting unité 4

V1C
Daphne
Milou
Sofia
Valerie
Bentley-
Thijn
Mathijs
Florian
Mick
Tim
Jocelyn
Lizzi
Isabelle
Elisa
Olivier
Siebe
Jurre
Dex
Praveer
Raiden
Mondir
Docent
1 / 44
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

V1C
Daphne
Milou
Sofia
Valerie
Bentley-
Thijn
Mathijs
Florian
Mick
Tim
Jocelyn
Lizzi
Isabelle
Elisa
Olivier
Siebe
Jurre
Dex
Praveer
Raiden
Mondir
Docent

Slide 1 - Slide

Lundi le 7 avril- 
C

Slide 2 - Slide

UNITÉ 4
JE LEERT:
  • zinnen ontkennend maken (nee, niet)> ne......pas
  • onregelmatig ww: ALLER (gaan)
  • woordjes en zinnen over WONEN
  • je moet zelf kunnen vertellen waar je woont, hoe je woont, met wie je woont, de weg kunnen vragen en wijzen en je kamer beschrijven.

Slide 3 - Slide

Wat hebben we allemaal al geleerd dit schooljaar?

*Unité 1: werkwoord: être & lidwoord: un, une, des, le, la , l', les
* Unité 2: werkwoord: avoir & bezittelijk voornaamwoord:
 mon, ma, mes, ton, ta, tes, son, sa ses
* Unité 3: regelmatig werkwoord -ER
aimer, détester, adorer, préférer + le/la/l'/les + ZN

Slide 4 - Slide

Focusleren
Apprendre 3 en 5 page 
timer
5:00

Slide 5 - Slide

 opbouw van de luistertoets
  • Exercice A | 2 Dialogues : Luister naar de twee gesprekken. Kies het juiste antwoord.
  • Exercice B | Prononciation: Luister naar de gespelde namen en plaatsen. Schrijf ze op.
  • Exercice C | Compréhension semi-authentique: Geef voor elk gesprek aan naar welke bestemming wordt gevraagd.

Slide 6 - Slide

Luister naar de gespelde namen en plaatsen. Schrijf ze op. 


1 …
2 …
3 …
4... 

Slide 7 - Slide

Luister naar de gespelde namen en plaatsen. Schrijf ze op. 


1 Jacques
2 Mulhouse
3 Tanguy
4 Courbevoie

Slide 8 - Slide

I Luister naar de gesprek. Kies het juiste antwoord. 

1 Dialoog 1 vindt plaats in de slaapkamer / woonkamer van Estelle.
2  A □ Er is een groot raam in de kamer.
     B □ Er zijn kleine ramen in de kamer.
3  A □ Het stopcontact voor de computer zit naast het raam.
     B □ Het stopcontact voor de computer zit onder het raam.
4  A □ De kast komt aan de linkerkant van het bed
    B □ De leunstoel komt aan de linkerkant van het bed.
5  Wat is het probleem van Estelle aan het eind van de dialoog?
...........................................................................................................







Slide 9 - Slide

I Luister naar de gesprek. Kies het juiste antwoord. 

1 Dialoog 1 vindt plaats in de slaapkamer 

2  A □ Er is een groot raam in de kamer.
3  B □ Het stopcontact voor de computer zit onder het raam.
4  A □ De kast komt aan de linkerkant van het bed

5  Wat is het probleem van Estelle aan het eind van de dialoog?
    Met deze inrichting is er geen ruimte meer voor haar leunstoel.







Slide 10 - Slide

Où est le chien ? Où est le chat ?
Maak bij elk van de vijf plaatjes een Franse zin met een voorzetsel. Kijk goed of het om een huis of tafel gaat.
Begin je zin met le chien est of le chat est
Bijvoorbeeld : Le chien est dans la maison.

 
1. _______________________________________________
2. _______________________________________________
3. _______________________________________________
4. _______________________________________________








Slide 11 - Slide

ontkennning

Slide 12 - Slide

ne/n' ....... pas
Waar staat ne/n'...pas?

ne/n' staat voor de persoonsvorm en pas staat erachter.

Slide 13 - Slide

Ne ... pas

Slide 14 - Slide


Maak ontkennend:
Elle va à l'école
A
Elle n'va pas à l'école
B
Elle ne va pas à l'école
C
Elle ne pas va à l'école

Slide 15 - Quiz


Maak ontkennend:
Simon habite à Orléans.
A
Simon ne habite pas à Orléans
B
Simon n' habites pas à Orléans
C
Simon ne habite pas à Orléans
D
Simon n' habite pas à Orléans

Slide 16 - Quiz

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?
A
Ce n'est pas
B
Ce ne est pas
C
C'est ne pas
D
C'n'est pas

Slide 17 - Quiz


Maak ontkennend:
Adrien a déménagé. 
A
Adrien ne a pas déménagé.
B
Adrien n'a pas déménagé.
C
Adrien a ne déménagé pas.
D
Adrien n'a déménagé pas.

Slide 18 - Quiz

Vertaal:
Tu ne manges rien?
A
Eet je niet?
B
Eet je niets?
C
Eet je nooit?
D
Eet je nog niet?

Slide 19 - Quiz

Beantwoord de vraag ontkennend in het Frans.
Tu aimes les sushis ? Non, je.............................

Slide 20 - Open question

Beantwoord de vraag ontkennend in het Frans.
Tu habites à Paris ? Non, je.............................

Slide 21 - Open question

Beantwoord de vraag ontkennend.
Ta mère est française? Non, .....

Slide 22 - Open question

Beantwoord de vraag ontkennend.
C'est facile? Non, ......................

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Video

aller
Weet je nog hoe je het werkwoord aller moet vervoegen?

Slide 25 - Slide

Het werkwoord "aller" aller = gaan. Net als être (zijn) en avoir (hebben) is aller een onregelmatig werkwoord
Aller
Gaan 
Je vais
Ik ga
Tu vas
Jij gaat
Il / elle  va
Hij / zij ga
on va
wij gaan
nous allons
wij gaan
vous allez
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles vont
zij gaan

Slide 26 - Slide

Nous .... (aller)

Slide 27 - Open question

elles (aller)

Slide 28 - Open question

ils ... (aller)

Slide 29 - Open question

Hij (aller)

Slide 30 - Open question

Aller (Vous)
timer
0:20

Slide 31 - Open question

Het werkwoord 'aller' (gaan)
schrijf het rijtje van 'aller'

Slide 32 - Open question

HOE LEER JIJ EIGENLIJK WOORDJES?

Slide 33 - Open question

vertaal: Ik houd van Frans.
Dat is mijn favoriete vak.






Ik hou van Frans.
Dat is mijn favoriete vak

Slide 34 - Open question

Slide 35 - Video

Maak aantekeningen in je schrift

Slide 36 - Slide

Le pronom possessif

Het bezittelijk voornaamwoord
voorbeelden

C'est mon lit.                                = Het is mijn bed. 

Mon cours commence.             = Mijn les begint. 

Voilà ma chambre.                     = Hier is mijn slaapkamer.

Je suis dans ma piscine.           = Ik ben in mijn zwembad.

Je mange avec mes parents.  = Ik eet met mijn ouders. 

J'ai fini mes devoirs.                   = Ik heb mijn huiswerk af. 




Slide 37 - Slide

De vorm van het bezittelijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Het gaat om het bezit zelf, en niet de eigenaar.

Le lit           C'est mon lit.


La chambre          Voilà ma chambre.


Les parents          J'adore mes parents.

Slide 38 - Slide

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Vraag: wat valt je op?

Slide 39 - Slide

Voorbeelden
1. Marc est mon frère.
2. Ils sont tes parents.
3. C'est sa maison
4. C'est notre voiture.
5. Ce sont vos livres.
6. Ils font leurs devoirs.
un, le,
l'
une, la,
l'
des, les
mnl + vrl
mnl + vrl
mnl + vrl

Slide 40 - Slide

Vul het juiste bez. vnw. in:
Je suis dans ... (mijn) chambre. (vrl)
A
mon
B
ma
C
ta
D
sa

Slide 41 - Quiz

Vul het juiste bez. vnw. in:
George est ... (haar) cousin. (=neef dus mnl)
A
son
B
sa
C
ta
D
ton

Slide 42 - Quiz

Vul het juiste bez. vnw. in:
J'aime ...... (mijn) école (vrl).
A
ma
B
ton
C
sa
D
mon

Slide 43 - Quiz

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 44 - Mind map