This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Je kent al het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
DOEL: Ik weet heel goed wat het meewerkend voorwerp is en ik kan dit in een zin goed aanwijzen.
gezegde: alle werkwoorden uit de zin
onderwerp: wie (wat) + gezegde?
lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp?
meewerkend voorwerp: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?