Chapitre 1 - Le verbe avoir

Bonjour tout le monde!
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bonjour tout le monde!

Slide 1 - Slide

Le programme d'aujourd'hui





- vocabulaire interrogation
- brise-glace: les nombres
- ex. 17/18/19 lidwoorden 
- zinnen PO + le verbe avoir
- Blooket
- les devoirs

Slide 2 - Slide

Quel est ton numéro de téléphone?
 

c'est le zero six/ ....../...../..../....
C'est le  zéro/six / ....

1. Schrijf je eigen telefoonnummer op.
2.Op mijn teken vertel je dit in het Frans aan je buur.. Die noteert het nummer.
3.Op mijn teken controleer je het blaadje van je buur

Slide 3 - Slide

Tu as quel âge?
J'ai onze/douze/treize ans

Et toi, tu as quel âge?
J'ai onze/douze treize ans.

Quel est ton numéro de téléphone?
 C'est le zéro six .....................................................

Slide 4 - Slide

PO: Se présenter (p.52-54)
In je vlog moeten in ieder geval de volgende onderdelen terugkomen:

- minimaal 3 zinnen waarin je jezelf voorstelt (gedag zeggen, naam, leeftijd, woonplaats)
- minimaal 3 zinnen over je familie/huisdieren (namen/leeftijden broers/zussen, ouders, huisdieren)
- minimaal 3 zinnen over wat vind je leuk (je hobby’s/sport/lievelingseten, vak etc…)

Een goede inzet wordt beloond ! Wees creatief !
Als je niet over je eigen familie wil vertellen, dan kies je een leuke (bekende) familie uit.

Slide 5 - Slide

Eerst even in het Nederlands...
Hoe vervoegen wij het werkwoord "hebben"?

Hebben = AVOIR

Slide 6 - Slide

Quel est l'objectif? (doel)

- Jullie kennen de persoonlijke voornaamwoorden
- Jullie kunnen aan het eind van de les het werkwoord 'avoir' herkennen en vervoegen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Ik
jij
hij
zij
wij - men
wij
jullie - U
Zij (v. mv)
zij (m. mv)
je - j'
Tu
il
elle
on
nous
vous
elles
ils

Slide 9 - Drag question

Slide 10 - Video

Encore une fois!
j' ai   = ik heb
Tu as   = jij hebt 
Il a  = hij heeft 
Elle a  = zij heeft 
On a =  we hebben

Slide 11 - Slide

Encore une fois!
Nous avons  = wij hebben
Vous avez = jullie hebben/ u heeft
Ils ont  = zij hebben
Elles ont = zij hebben

Slide 12 - Slide

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Slide 13 - Slide

Oefenen...
Pratiquer

Slide 14 - Slide

J'
Tu
Il / Elle
Nous
Vous
Ils / Elles
Ai
A
Ont
Avez
As
Avons

Slide 15 - Drag question

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 16 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 17 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 18 - Drag question

Dans des phrases
Kies de juiste vervoeging: welke past in de zin?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Non, j'.... un frère
A
ai
B
a
C
as
D
ont

Slide 21 - Quiz

Nous ..... une voiture et un vélo
A
a
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 22 - Quiz

Le chat ... mal à la patte
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 23 - Quiz

Elles .... une grand-mère super!
A
avons
B
a
C
ont
D
avez

Slide 24 - Quiz

Vous ..... une grande chambre?
A
ai
B
avez
C
avons
D
as

Slide 25 - Quiz

Tu .... une sœur?
A
ont
B
a
C
as
D
avons

Slide 26 - Quiz

Il .... quinze ans
A
as
B
a
C
ai
D
avez

Slide 27 - Quiz

La ville .... beaucoup de magasins
A
avons
B
a
C
est
D
ont

Slide 28 - Quiz

Tu ... quel âge?
A
as
B
es
C
avez
D
ont

Slide 29 - Quiz

Jaques et Françoise .... trois pommes
A
ai
B
a
C
avons
D
ont

Slide 30 - Quiz

S'entraîner


Ex. 30, 31, 32
Phrases pour le PO

Slide 31 - Slide

Les devoirs
- PO se présenter
- ex. 11, 12 chapitre 1
- vocabulaire blz 52-54

Slide 32 - Slide