4H Laagland periode 2 2022 - 2023

Wat is fictie? Fictie bestaat uit:
A
realistische verhalen
B
onrealistische verhalen
C
verzonnen verhalen
D
waargebeurde verhalen
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat is fictie? Fictie bestaat uit:
A
realistische verhalen
B
onrealistische verhalen
C
verzonnen verhalen
D
waargebeurde verhalen

Slide 1 - Quiz

Wat zijn open plekken in verhalen?
A
Nog niet beantwoorde vragen in het verhaal.
B
Het complete beeld van een verhaal.
C
Het einde van een verhaal.
D
Het begin van een nieuw verhaalonderdeel.

Slide 2 - Quiz

Wat is een vooruitwijzing?
A
Een korte aanwijzing over iets dat verderop in het verhaal gaat gebeuren.
B
Een flashforward.
C
Een onderbreking in de chronologie door uitgebreid iets te vertellen dat verderop in het verhaal gaat gebeuren.
D
Een toekomstvoorspelling in het verhaal.

Slide 3 - Quiz

Wat is poëzie?
A
Een tekst die bestaat uit versregels die op een bijzondere manier op de bladzijde staan.
B
Een tekst die bestaat uit rijmende versregels.
C
Literaire teksten die geen bijzondere bladspiegel hebben .

Slide 4 - Quiz

De voornaamste rollen van personages zijn:
A
hoofdpersoon en tegenstander
B
hoofdpersoon en helper
C
hoofdpersoon, helper en tegenstander
D
hoofdpersoon, vriend en vijand

Slide 5 - Quiz

Wat is een leidmotief?
A
De reden waarom de personages in het verhaal iets doen.
B
Het terugkeren in een verhaal van bepaalde situaties, waarnemingen, opvattingen, gebeurtenissen of gevoelens.
C
De herhaling van een bepaald woord of een concreet voorwerp in een verhaal.
D
Een patroon dat gevolgd wordt door de hoofdpersoon.

Slide 6 - Quiz

Wat is een spanningsboog?
A
Het overgaan van de ene op de andere verhaallijn.
B
De tijd tussen het ontstaan en het beantwoorden van een vraag.
C
De tijd tussen het eerste en tweede spannende moment.
D
Een aanwijzing in het verhaal die veel spanning veroorzaakt.

Slide 7 - Quiz

Wat is een verhaallijn?
A
De chronologische gebeurtenissen in een verhaal.
B
Het doel dat de hoofdpersoon wil bereiken.
C
Een samenhangende reeks van gebeurtenissen in een verhaal.
D
Een niet-chronologisch verteld verhaal.

Slide 8 - Quiz

Wat is de functie van een flashback?
A
Een informatievoorsprong geven.
B
Verklaringen geven voor gedrag en eigenschappen van een personage.
C
Zorgen voor een informatieachterstand.
D
Uitleggen wat er in het verleden is gebeurd.

Slide 9 - Quiz

Wat is de setting?
A
De historische tijd waarin het verhaal zich afspeelt.
B
De omgeving waarin het verhaal zich afspeelt.
C
De tijd en en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.
D
Het onbestemde heden: onduidelijk is in welke tijd een verhaal speelt.

Slide 10 - Quiz

Wat is een onbetrouwbare verteller?
A
Een verteller die in eerste instantie de gebeurtenissen in het verhaal gekleurd weergeeft en later vertelt wat de waarheid is.
B
Een verteller die in het verhaal de grote leugenaar en bedrieger is.
C
Een verteller die de lezer misleidt door middel van verkeerde informatie, subjectief gekleurde informatie, of weggelaten informatie.
D
Een verteller die niet weet hoe het verhaal zal eindigen.

Slide 11 - Quiz

Een verhaalmotief is
A
De reden waarom de personages in het verhaal iets doen.
B
Het terugkeren in een verhaal van bepaalde situaties, waarnemingen, opvattingen, gebeurtenissen of gevoelens.
C
De herhaling van een bepaald woord of een concreet voorwerp in een verhaal.
D
Een patroon dat gevolgd wordt door de hoofdpersoon.

Slide 12 - Quiz