Les 17 Feedback

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoel
  • Oefeningen om je woordenschat uit te breiden 😎
  • Aan het einde van de les;
    - Ik kan feedback geven en ontvangen

Slide 2 - Slide

Wat betekent identiteit?
A
Identiteit is wie je bent, inclusief je eigenschappen, overtuigingen en de groepen waartoe je behoort.
B
Is hetzelfde als je kledingstijl.
C
Identiteit is iets wat nooit verandert en altijd hetzelfde blijft.
D
Identiteit is de manier waarop anderen jou zien.

Slide 3 - Quiz

Wat betekent indirect?
A
Betekent hetzelfde als onbedoeld.
B
Je zegt niet altijd de waarheid.
C
Je iets doet zonder enige bedoeling.
D
Niet op de kortste manier.

Slide 4 - Quiz

Wat betekent intelligentie?
A
Intelligent zijn betekent altijd hoge cijfers halen op school.
B
Is hetzelfde als geheugen.
C
Het vermogen om snel WiFi-wachtwoorden te onthouden.
D
Eigenschap dat je moeilijke dingen snel begrijpt.

Slide 5 - Quiz

Wat betekent inventariseren?
A
Helpt om te weten wat er is en of aanpassingen of bestellingen nodig zijn.
B
Het maken van nieuwe spullen.
C
Het kopen van nieuwe voorraden.
D
Het verkopen van spullen.

Slide 6 - Quiz

Wat betekent krediet?
A
Betekent altijd gratis geld krijgen.
B
Betekent dat je geen schulden hebt.
C
Is hetzelfde als een bankrekening.
D
Geldlening die je niet direct hoeft terug te betalen; vertrouwen dat iemand wekt (bij een ander).

Slide 7 - Quiz

Wat betekent licentie?
A
Het recht om iets te doen, vooral om iets te verkopen.
B
Is hetzelfde als een diploma.
C
Een soort garantie dat je nooit problemen zult hebben.
D
Is een geheime sleutel waarmee je overal mag parkeren.

Slide 8 - Quiz

Wat betekent maximaal ?
A
Betekent dat er geen grenzen zijn.
B
Betekent het hoogst mogelijke of toegestane.
C
Precies in het midden.
D
Betekent dat je altijd alles moet doen.

Slide 9 - Quiz

Wat betekent monoloog?
A
Een gesprek tussen twee mensen.
B
Een lied dat wordt gezongen door een koor.
C
Is een lange toespraak of tekst van één persoon, vaak in theater of een gesprek.
D
Een discussie waarbij iedereen tegelijk praat.

Slide 10 - Quiz

Wat betekent object?
A
Is een persoon.
B
Is hetzelfde als een onderwerp.
C
Voorwerp, ding.
D
Iets dat in een museum staat.

Slide 11 - Quiz

Wat betekent permanent?
A
Is hetzelfde als flexibel.
B
Iets dat blijvend is of voor altijd blijft bestaan, zonder verandering of einde.
C
Iets dat je kunt verwijderen wanneer je wilt.
D
Betekent iets dat tijdelijk kan worden opgeschort.

Slide 12 - Quiz

Wat betekent presteren?
A
Het behalen van resultaten of het goed uitvoeren van een taak.
B
Betekent altijd perfect zijn.
C
Je moet altijd sneller zijn dan anderen.
D
Gewoon iets doen, zonder resultaat.

Slide 13 - Quiz

Wat betekent professioneel?
A
Betekent dat je altijd formeel moet zijn.
B
Je moet alles perfect doen.
C
Je mag geen persoonlijke emoties tonen.
D
Betekent goed en deskundig in je werk.

Slide 14 - Quiz

Wat betekent realiseren?
A
Betekent iets tot stand brengen of bereiken of het begrijpen of inzien van iets.
B
Alleen maar dromen zonder actie.
C
Iets snel vergeten.
D
Iets doen zonder erbij na te denken.

Slide 15 - Quiz

Wat betekent reflecteren?
A
Betekent snel handelen zonder nadenken.
B
Betekent nadenken over iets of terugkaatsen (zoals licht of geluid).
C
Iets zomaar veranderen.
D
Het negeren van je gevoelens.

Slide 16 - Quiz

Wat betekent sector?
A
Een geografisch gebied.
B
Een specifiek type product.
C
Een type technologie.
D
Betekent een specifiek gebied of tak van een economie of bedrijf.

Slide 17 - Quiz

Het feedback gesprek

Slide 18 - Slide

Vraag
Wat klopt er niet in dit gesprek?

  • De non-verbale communicatie is belangrijk en moet in overeenstemming zijn met de verbale.

Slide 19 - Slide

Feedback
Op een goede manier met feedback omgaan

Slide 20 - Slide

Belang van feedback

  • Geeft je informatie over je eigen handelen
  • Goede feedback is nuttig om te weten wat je kunt veranderen

Slide 21 - Slide

Jouw eigen non-verbale communicatie
let bij een zakelijk gesprek op:

  • dat je je gesprekspartner aankijkt
  • knik om te laten zien dat je luistert of maak luistergeluiden
  • gebruik rustige gebaren die passen bij wat je zegt
  • praat op een vriendelijke en geïnteresseerde toon

Slide 22 - Slide

Passende feedback formuleren

Goede feedback heeft de volgende kenmerken:
  1. het beschrijft het waargenomen gedrag
  2. het geeft een concrete tip of suggestie ter verbetering

Verbeter deze feedback:
‘Wat zat je door het verhaal van die klant heen te kletsen.’


(1) Het viel me op dat je de klant regelmatig onderbrak.
(2) Laat de volgende keer de klant rustig zijn verhaal doen en geef dan pas jouw reactie.


Slide 23 - Slide

Reageren op feedback

Een goede reactie heeft de volgende kenmerken:
1. gebruik minstens twee zinnen
2. geef aan of je de feedback herkent en wat je ermee doet

Hoe kun je op deze feedback reageren?
Je collega tegen jou: ‘Ik zie dat je veel taalfouten maakt in je e-mails. Daar zou je wel beter op moeten letten.’
Passende reactie?
Goed dat je dat tegen me zegt. Zou je samen met mij naar zo’n e-mail kunnen kijken, zodat ik weet waar ik aan moet werken?



Slide 24 - Slide

Om feedback vragen

Als je meer informatie wilt over jouw functioneren, kun je
vragen om feedback; bij een collega, vriend(in), studiegenoot, leidinggevende, docent

Slide 25 - Slide

Succes met de opdrachten!
  • Bestudeer de theorie en maak alle opdrachten onder Gesprekken 1.3 Feedback

Slide 26 - Slide