LJ2, Herhaling grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Welkom!

• Log alvast in op LessonUp, de code staat linksonder. 
• Doel van deze les: herhalen en oefenen met ZWW en HWW en herhaling van het bijwoord.

Wat is het hulpwerkwoord in de volgende zin:
Hij gaat vandaag opereren.

1. gaat
2. opereren
3. gaat en opereren
4. hij gaat

Hoe kom je erachter wat een HWW en wat een ZWW is.

1. Je doet daarvoor de zinsdeelproef.
2. Je doet daarvoor de tijdproef.
3. Je doet daarvoor de weglaatproef.
4. Je doet daarvoor de getalproef.

Wat is het zelfstandig werkwoord uit de volgende zin?
Mirjam werkt vandaag thuis.

1. Mirjam
2. werkt
3. Mirjam werkt
4. vandaag

Wat is het ZWW in deze zin:
Thijs heeft zijn fiets moeten laten repareren.

1. heeft
2. moeten
3. laten
4. repareren

Wat is/zijn de HWW in deze zin:
Erik heeft de auto niet willen poetsen.

1. heeft willen poetsen
2. heeft
3. heeft willen
4. willen poetsen

Het bijwoord

• Het bijwoord is een woordsoort, net als het bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, werkwoord etc. 
• Het bijwoord lijkt op het bijvoeglijk naamwoord, omdat het extra informatie geeft. 
• Het lelijke eendje-> lelijke geeft extra info over het eendje (ZN) -> BN
• Hij werkt slordig ->  slordig geeft extra info over werken (WW) -> BW

Bijwoord

Het bijwoord geeft informatie over woorden die GEEN zelfstandig naamwoord zijn. Het zegt iets over:

- Het gezegde (mijn moeder werkt HARD)

- De hele zin (Mijn broertje gaat NOOIT uit)

- Een ander bijvoeglijk naamwoord (Dat is een HEEL mooie auto)

- Een ander bijwoord (Zij drinkt HEEL graag muntthee.

Veelvoorkomende bijwoorden zijn: altijd, plotseling, soms, even, overal, waar, hoe, nog, ook, wel, toch, eigenlijk, niet, nooit, misschien, helaas, hopelijk. 

Verschillen

Een bijvoeglijk naamwoord (BN):

- hoort bij een zelfstandig naamwoord (ZN);

- kan van vorm veranderen; het visje is LIEF/het LIEVE visje

Een bijwoord (BW):

- hoort juist NIET bij een zelfstandig naamwoord (ZN);

- Verandert nooit van vorm. 

Wat is het bijwoord in de zin:
Die aardige jongen verveelt zich nooit.

1. Nooit
2. Verveelt
3. aardige
4. aardige en nooit

Wat is het bijwoord in de volgende zin:
Altijd als hij gaat spelen, regent het.

1. spelen
2. hij
3. regent
4. altijd

Wat is het bijwoord:
Je hebt daar erg grote porties

1. erg grote
2. erg
3. grote
4. porties

Die goede speler kan goed schaken.

1. goede = bijwoord goed = bijwoord
2. goede = bijwoord goed = bijvoeglijk nw.
3. goede = bijvoeglijk nw. goed = bijwoord
4. goede = bijvoeglijk nw. goed = bijvoeglijk nw.

Ik wens je een heel fijne vakantie.

1. fijne is een bijwoord
2. fijne is geen bijwoord

Aan de slag

- Kijk in de planner, ga verder waar je gebleven bent. 

- Ben je klaar, stuur een foto als je in je schrift hebt gewerkt.