LE10 W2 NN 3F Lezen 2.3 - Tekstverbanden en signaalwoorden

Nederlands
Grammatica en Spelling, NU Nederlands 3F B


Lezen 2.3 - Tekstverbanden en signaalwoorden


1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
Grammatica en Spelling, NU Nederlands 3F B


Lezen 2.3 - Tekstverbanden en signaalwoorden


Slide 1 - Slide

Presentie
Intro

Slide 2 - Slide

Vorige les

Slide 3 - Slide

Introductie

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
  • Je herkent signaalwoorden en je ontdekt verbanden in een tekst.

Slide 5 - Slide

Tekstverbanden

Slide 6 - Slide

Verbanden - Signaalwoorden
In een goed opgebouwde tekst vind je logische verbanden tussen verschillende zinnen. De schrijver kan gebruikmaken van signaalwoorden om die relaties duidelijk te maken.

Slide 7 - Slide

Gezegde
Alle (delen van) werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (gez.).
Ook 'te' en 'aan het' horen bij het gezegde, maar alleen als ze vóór een werkwoord staan.

Slide 8 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp (ow) van de zin vind je door te vragen:

Wie/wat + gezegde?

Slide 9 - Slide

Woordsoorten

Slide 10 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord.
Bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de trappen van vergelijking toepassen (stellende, vergrotende, overtreffende trap).
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (stof. bn) zegt van welk materiaal iets is gemaakt.

Slide 11 - Slide

Peuters
In volgende opdracht staan zinnetjes die een tweejarige peuter zou kunnen uitspreken. Er zit een duidelijke betekenis in de zinnetjes.
Bedenk wat de peuter bedoelt en maak dan de opdracht.

Slide 12 - Slide

Reden of argument
Tegen-
stelling
Conclusie
Oorzaak
Gevolg
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst

Slide 13 - Drag question

Je hebt nu ontdekt dat een tweejarige peuter al twee soorten zinnen kan maken. Deze zinnen hebben twee betekenissen. Vul hier de twee betekenissen in.

Slide 14 - Open question

Betekenis 
Wat iemand DOET.

oma breien
papa slapen
tante zingen
Tommie lachen
hondje blaffen
treintje tsjoektsjoek
Betekenis
Wat iemand IS.

mama lief
auto rood
popje stout
broertje boos
meloen bah
snoepje lekker

Slide 15 - Slide

Peuters
Een peuter kan 'zinnetjes' maken van twee woorden. Tussen die twee zinnen kun je dan ZIJN of DOEN plaatsen.
Combineer in het schema de juiste persoonsvormen in het zinnetje.

Slide 16 - Slide

Betekenis 1
Betekenis 2
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst
Tekst

Slide 17 - Drag question

Aan het werk
  • Grammatica 1.1: oef. 1 + extra opdracht 1
  • Grammatica 2.1: oef. 1 t/m 3
  • Grammatica 4.4: oef 1 + 3 + 4 + 5  

Sluit de LessonUp niet af. Laat hem open staan voor het einde van de les.
10 minuten voor het einde van de les sluiten we gezamenlijk af.

Slide 18 - Slide

Lesdoelen
  • Je herkent signaalwoorden en je ontdekt verbanden in een tekst.

Slide 19 - Slide

Huiswerk - Licentie

Slide 20 - Slide

Ik snap de lesstof van deze les
JA!
ja
meh
nee
NEE!

Slide 21 - Poll

Volgende les:

Slide 22 - Slide