This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Lezen blz. 64 t/m 66
Slide 1 - Slide
Oefentoets H2 Thuis en buitenhuis
Slide 2 - Slide
Lina kan een trui kopen voor € 51,50. Ze besluit om de trui zelf te maken. Ze heeft er 2 meter stof van € 12 per meter voor nodig. De overige benodigdheden kosten samen € 3. Bereken het bedrag dat ze bespaart door de trui zelf te maken. Schrijf je berekening op
Slide 3 - Open question
Wat zijn behoeften?
A
Alles wat je nodig hebt.
B
Alles wat je zelf hebt.
C
Alles wat je graag wil hebben.
D
Alles wat je nodig hebt en wat je graag wil hebben.
Slide 4 - Quiz
Consumeren is …
A
Een bedrag opzijleggen voor een latere grote aankoop
B
Iets maken waarmee je in je eigen behoefte kan voorzien
C
het kopen van goederen of diensten/ gebruik van maken
D
Invloed uitoefen op andere mensen om iets te kopen
Slide 5 - Quiz
Consumeren wordt beperkt door ...
A
gebrek aan geld
B
gebrek aan tijd
C
gebrek aan tijd en geld
D
wat je graag wilt hebben
Slide 6 - Quiz
Produceren is
A
verkopen aan consumenten
B
het maken van goederen
C
het leveren van diensten
D
het maken van goederen en het leveren van diensten
Slide 7 - Quiz
'Prioriteiten stellen' betekent...
A
kiezen wat je het leukst vindt
B
kiezen wat je het meest belangrijk vindt
C
kiezen wat je het lekkerst vindt
D
kiezen wat je het minst leuk vindt
Slide 8 - Quiz
Wat is onbetaalde productie
A
De productie op het wek
B
De productie die jezelf thuis doet
C
Een schoonmaakster thuis
D
Iemand die komt oppassen op de kinderen
Slide 9 - Quiz
De opa en oma van Rik paste vroeger altijd op als Riks ouders aan het werk waren. Maar ze werden een dagje ouder en Riks ouders besloten Rik voortaan naar een kinderdagverblijf te brengen. Als gevolg van deze beslissing zal de onbetaalde productie..........
A
toenemen
B
afnemen
C
gelijk blijven
Slide 10 - Quiz
De arbeid bij productie thuis
A
is betaald
B
is onbetaald
Slide 11 - Quiz
Je moet meer betalen
A
is een nadeel van thuis produceren
B
is een nadeel van productie door bedrijven
Slide 12 - Quiz
De productiefactoren zijn:
A
Natuur, aarde en arbeid
B
Natuur, arbeid en kapitaal
C
Natuur , kapitaal en grondstof
D
Arbeid en kapitaal
Slide 13 - Quiz
Om de kunnen produceren heb je de productiefactoren nodig. Machines vallen onder de productiefactor
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal
D
Alle 3 de antwoorden zijn goed
Slide 14 - Quiz
Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal
Slide 15 - Quiz
Welke omschrijving hoort bij welke productiefactor?
arbeid
kapitaalgoederen
natuur
machines om hout te zagen en te bewerken
mensen om de machines te bedienen;
timmerhout.
Slide 16 - Drag question
Energiebronnen horen bij
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
Alle 3 de antwoorden zijn juist
Slide 17 - Quiz
Bekijk het staafdiagram. In welke maand was de nettowinst het laagst?
A
Januari
B
Februari
C
Maart
D
April
Slide 18 - Quiz
Staafdiagram. Hoeveel leerlingen zitten er in deze klas?