Wat? opdracht 2, 4, 5, 6, 8a (blz. 10 en 11)
Opdracht 13 t/m 16, hier maak je 2 opdrachten van (blz. 13 en 14)
Hoe? Schrijf je berekeningen op. Let goed of het woord contant bij de vraag staat.
Hulp? Steek je hand op.
Overleg met je buur
Klaar? Kijk de opdrachten na met je laptop, probeer opdracht 9 en 17 te maken (extra uitdaging)