vwo 4 Leesvaardigheid oefenen voor testweek 2

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:
  • ik zit op mijn plek
  • mijn jas is uit 
  • mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • mijn mobiel is in mijn kluis of thuis
  • mijn boek en pen zijn op mijn tafel
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:
  • ik zit op mijn plek
  • mijn jas is uit 
  • mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • mijn mobiel is in mijn kluis of thuis
  • mijn boek en pen zijn op mijn tafel

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on a fait le dernier cours?
Wat hebben we de vorige les gedaan?

Slide 2 - Slide

PROGRAMME
Quoi? Lire 
Comment? klassikaal + individueel 
Temps? 45 minuten
Prêt? Leren vocabulaire blz.82
les buts?
À la fin de ce cours:
- je peux comprendre les textes écrits;

Slide 3 - Slide

Vrai ou faux?   Explique ta réponse en néerlandais.
Vrai = waar
Faux = niet waar  (ezelsbruggetje F van Fout ;)

Leg je antwoord uit in het Nederlands.

Slide 4 - Slide

Traduis.
Choisis le(s) mot(s) qui manque(nt) à la place …

Slide 5 - Open question

Veelvoorkomende structuurwoorden
Car        
En plus
Mais
Au contraire
Comme
Alors
Donc
Pourtant
Bref

Slide 6 - Slide

Exercice: vertaal en kies de functie

Zet bij de volgende dia's steeds de juiste vertaling achter het structuurwoord. Geef aan wat de functie in een tekst is.
Kies uit: Opsomming, Tegenstelling, Reden of Conclusie.

Slide 7 - Slide

Car
Vertaal en schrijf de functie op
(reden / conclusie / opsomming / tegenstelling)
Exemple:
Je mange chaque jour des légumes car j'adore les légumes.

Slide 8 - Open question

En plus =
(reden / tegenstelling / opsomming / conclusie)
Exemple: J'adore manger les légumes, en plus c'est bon pour la santé.

Slide 9 - Open question

Mais =
Functie = opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: Je déteste les choux de bruxelles, mais j'aime les hamburgers!

Slide 10 - Open question

Au contraire =
functie: opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: Je ne déteste pas les choux de bruxelles, au contraire: je les adore!

Slide 11 - Open question

Comme =
functie = opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: J'aime les légumes, comme les choux bruxelles, les tomates, le broccoli.

Slide 12 - Open question

Alors =
functie: opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: J'aime les légumes, alors je les mange chaque jour.

Slide 13 - Open question

Donc =
functie: opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: J'aime les légumes, donc je les mange chaque jour.

Slide 14 - Open question

Pourtant =
functie: opsomming / reden / tegenstelling / conclusie
Exemple: Je déteste les légumes, pourtant je les mange chaque jour.

Slide 15 - Open question

Bref =
functie: opsomming / reden / tegenstelling / conclusie

Slide 16 - Open question

Samenvattend:

Slide 17 - Slide

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
Devine la traduction des mots soulignés dans le texte.

Slide 18 - Open question

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
Lis le texte en entier et réponds en néerlandais ou choisis la bonne réponse.

Slide 19 - Open question

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
Que veut l’auteur dire au alinéa 1 ?

Slide 20 - Open question

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
De quoi parle-t-on au deuxième alinea?

Slide 21 - Open question

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
Quel est le but du texte 1?

Slide 22 - Open question

Probeer de de volgende zin te vertalen zonder woordenboek:
Quel est le but du texte 1.

Slide 23 - Open question

Les exercices
Vous faites examentekst I - 2022 --> tekst 5 + 6 

Klaar? leren vocabulaire A +B 
timer
15:00

Slide 24 - Slide

quel  en est l'explication d'apres 2eme alinea

Slide 25 - Slide