weigeren – ondanks – de gewoonte – de paniek – enthousiast – depressief – de uitdaging – onafhankelijk
1. Hij voelde ______ toen hij zijn sleutels niet kon vinden en bijna te laat kwam voor zijn afspraak.
2. Mijn oma heeft ______ om elke ochtend een kopje thee te drinken voordat ze aan haar dag begint.
3. Ze bleef vrolijk en positief, ______ de moeilijke situatie.
4. Na het verliezen van zijn baan voelde hij zich lange tijd ______.
5. Het is een grote ______ om een nieuwe taal te leren, maar het is ook heel leuk!
6. Hij was zo ______ over zijn vakantie dat hij er de hele dag over praatte.
7. Sommige mensen ______ om hun mening te veranderen, zelfs als ze ongelijk hebben.
8. Ze woont al jaren alleen en is heel ______; ze heeft niemand nodig om voor haar te zorgen.