klas A2a herhalen Studyflow Lt2.1

Lt2
leestekens
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Lt2
leestekens

Slide 1 - Slide

  • Leestekens helpen je om een zin beter te kunnen begrijpen. 
  • Zonder hoofdletters, punten en komma's zou een tekst bijna onleesbaar zijn.


hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed

Slide 2 - Slide

  • Ook voor verschillen in betekenissen heb je leestekens nodig.


Ik zat op haar schoot en viel in slaap.

Ik zat op haar, schoot, en viel in slaap.
Ik hou van katten eten en tv kijken.

Ik hou van katten, eten en tv kijken.
Pas op Joost.

Pas op, Joost!.

Slide 3 - Slide

hoofdletters 

Slide 4 - Slide

  • Je begint zinnen altijd met een hoofdletter.   
     Morgen wordt het mooi weer.

  • Als een zin begint met een apostrof, krijgt het eerstvolgende hele woord een hoofdletter.
     's Zomers is het altijd heerlijk weer.

  • Als een zin begint met een getal, volgt er geen hoofdletter.
     57 werknemers van dat bedrijf zijn ontslagen.

 



Slide 5 - Slide

  • Daarnaast kom je hoofdletters midden in zinnen tegen. 

1.  namen van personen:  Paula praat met meneer Janssen.
  • In sommige namen staan tussenvoegsels, zoals voorzetsels of lidwoorden: Henk van Zundert.

  • Deze hebben een kleine letter als er een voornaam of voorletter aan voorafgaat.     Dit is mijn collega Henk van Zundert.
                           Op het formulier staat H. van Zundert.

  • Ze krijgen een hoofdletter als er geen voornaam of voorletter voor staat.
     Dit is mijn nieuwe collega Van Zundert.  Daar loopt meneer Van Zundert.

 



Slide 6 - Slide

2. namen van organisaties, merken en producten:

Greenpeace vindt dat Adidas geen rubber meer mag gebruiken voor het maken van schoenen.

3.  aardrijkskundige namen, volken en talen:
In Zwitserland spreken de inwoners ook Frans.

Let op:

Bestaat de aardrijkskundige naam uit twee delen, dan krijgen beide delen een hoofdletter: Zuid-Holland, Noord-Amerika.

 

Slide 7 - Slide

4. straatnamen:
Ik woon al jaren in dat huis op de Dorpsstraat.

5. historische gebeurtenissen en kalendergebruiken:
Hij leefde tijdens de Tweede Wereldoorlog.

6. religieuze en culturele begrippen:
Morgen vieren we Pasen bij mijn oom en tante.

 Let op: er zijn uitzonderingen!




Slide 8 - Slide

Woorden die zijn afgeleid van de feestdag (maar niet de officiële naam hebben) krijgen geen hoofdletter:

kerst, eerste kerstdag, eerste paasdag, nieuwjaarsdag enzovoort.
Ook carnaval wordt zonder hoofdletter geschreven.

Namen van religies en aanhangers van religies krijgen ook geen hoofdletter:
christendom, islamiet, jood enzovoort.

7. namen van boeken, films en liedjes:
In De helaasheid der dingen schrijft Verhulst over het liedje Pretty Woman.
 

Slide 9 - Slide

In het Nederlands krijgen de volgende woorden geen hoofdletters:


• de dagen van de week: maandag, dinsdag;
• de maanden: december, april;
• de seizoenen: winter, zomer;
• de windstreken: noordoost, zuidoost;
tijdperken: middeleeuwen, renaissance;
munteenheden: kroon, euro, dollar.

 

Slide 10 - Slide


In welke zin zijn de hoofdletters op de juiste manier gebruikt?
A
Meneer Van der Meer werkt bij asml in Noord-brabant.
B
Meneer van der Meer werkt bij ASML in Noord-Brabant.
C
Meneer Van der Meer werkt bij ASML in Noord-Brabant.
D
Meneer Van Der Meer werkt bij ASML in Noord-Brabant.

Slide 11 - Quiz


In welke zin zijn de hoofdletters op de juiste manier gebruikt?
A
Mia van Houten wil Nieuwjaarsdag vieren in de Zwitserse Alpen.
B
Mia van Houten wil nieuwjaarsdag vieren in de Zwitserse Alpen.
C
Mia Van Houten wil Nieuwjaarsdag vieren in de Zwitserse alpen.
D
Mia Van Houten wil Nieuwjaarsdag vieren in de Zwitserse Alpen.

Slide 12 - Quiz


Neem de zin over en schrijf op de juiste plaatsen hoofdletters.
beckman schrijft in kruistocht in spijkerbroek over de middeleeuwen.

Slide 13 - Open question


Neem de zin over en schrijf op de juiste plaatsen hoofdletters.
het christendom is het grootste geloof ter wereld en ook in ons land wonen veel christenen.

Slide 14 - Open question

Hoofdletters bij de directe rede

Als je zinnen schrijft waarin iemand iets zegt, kun je dat op twee manieren doen: met de indirecte rede of de directe rede.

• Een zin in de indirecte rede laat niet letterlijk zien wat er gezegd wordt.
  Sara zei dat ze naar huis ging.
  Je moeder roept dat je moet komen eten.

• Een zin in de directe rede laat zien wat er letterlijk gezegd wordt.
  Sara zei: "Ik ga naar huis."             Je moeder roept: "Kom eten!"

Slide 15 - Slide

In de directe rede begint de letterlijk uitgesproken zin met een hoofdletter. 
De zin eindigt met een punt, uitroepteken of vraagteken.

Stefan zegt: "Ik heb vandaag helemaal geen zin om te gaan trainen."

Rob antwoordt: "Ach, niet zeuren. Het duurt maar een uurtje."

Stefan zucht: "Wat een ellende, ik ben blij als het uur voorbij is."

De trainer roept: "Kom op jongens, het veld op!"

Slide 16 - Slide

Let op:

Als het gaat om gedachten, schrijf je geen hoofdletter.


Ik dacht: ik ga vanavond vroeg naar bed.

Hij dacht: ik zal hem eens voor de gek houden! 

Slide 17 - Slide


In welke zin zijn de leestekens op de juiste manier gebruikt?
A
Mevrouw Pietersen vroeg: "Wanneer kom je weer eens op bezoek?"
B
Mevrouw Pietersen vroeg, "Wanneer kom je weer eens op bezoek"?
C
Mevrouw Pietersen vroeg: "wanneer kom je weer eens op bezoek?"
D
Mevrouw Pietersen vroeg: "Wanneer kom je weer eens op bezoek"?

Slide 18 - Quiz

directe rede
indirecte rede
Meike zei dat ze weer eens wilde afspreken.
De trainer riep naar voren met die bal!
Pieter zeurde dat hij ook een ijsje wilde.
Pieter brulde ik wil ook een ijsje.

Slide 19 - Drag question

Zelf aan de slag:

Afmaken Studyflow Lt2.2 en 2.3

• Lt2.1 niet aan begonnen: Tijn, Roek en Xander – morgen niet af, uurtje terugkomen.

Klaar: Maak Studyflow F1.1 (helder formuleren)
          Lees de uitleg, voordat je gaat oefenen!


Op het bord staat zo meteen uitleg over de lijdende en bedrijvende vorm. 

Slide 20 - Slide

komma's

Slide 21 - Slide

  • komma's bij een opsomming. 

  • Als je meerdere dingen opsomt, gebruik je 'en' of 'of' tussen de laatste twee dingen die je opsomt:
    ... , ... , … en …
    … , … , of ...

We kochten gebakjes, cola, chips en bitterballen.
Lust je cola, sinas of appelsap?



Slide 22 - Slide

  • komma's bij een opsomming

  • Som je maar twee dingen op dan gebruik je geen komma.
     Ik houd van pizza en sushi.

  • Je kunt ook meerdere bijvoeglijke naamwoorden opsommen. Je gebruikt dan wel een komma:

     De grappige, kleine kleuter is aan het spelen.



Slide 23 - Slide

  • De komma tussen twee persoonsvormen.

Bij samengestelde zin (een zin met meer persoonsvormen) gebruik je een komma tussen de twee zinnen met een eigen persoonsvorm. 

De mensen die nu gaan, stuur ik de uitwerkingen. 


Slide 24 - Slide


Neem de zin over en gebruik hoofdletters, punt en komma's waar nodig.

we kunnen gaan schaatsen skiën langlaufen of snowboarden


Slide 25 - Open question


Neem de zin over en gebruik hoofdletters, punt en komma's waar nodig.

als mijn broer zoiets zegt word ik zo kwaad


Slide 26 - Open question

  • Gebruik van de dubbele punt.

Je gebruikt de dubbele punt voor de volgende drie zaken:

1. een opsomming
    Er zijn drie soorten beleg: ham, kaas en jam.
2. een citaat  
    In het boek staat: "Na een vraag zet je een vraagteken."
3. extra uitleg
    Nederland grenst aan twee landen: België en Duitsland.

Slide 27 - Slide


Neem de zin over en gebruik hoofdletters en een dubbele punt waar nodig.

de actrice vertelde gisteren "mijn familie heeft me altijd gesteund."


Slide 28 - Open question

  • Gebruik van de puntkomma.

Een puntkomma staat tussen twee zinnen, in plaats van een punt. 

Beide delen vormen volledige zinnen met een onderwerp en een persoonsvorm en zouden ook los van elkaar kunnen staan.


Ik fiets vandaag eerder naar school; ik moet me om 8 uur melden.

Slide 29 - Slide


De zinnen hebben iets met elkaar te maken waardoor er een sterker verband moet worden aangegeven. 

 
De puntkomma kun je niet vervangen door een komma

(Maar in gedachten kun je deze wel vervangen door een punt.)


Slide 30 - Slide