week 7/3 werkwoorden -ir

Unité 3 
1 / 50
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Unité 3 

Slide 1 - Slide

  • répéter les saisons et les mois
  • regelmatige ww op -ir
  • liedje: lundi méchant
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend met de seizoenen en de maanden
  • heb ik geoefend met regelmatige ww op -ir.
  • begrijp ik zinnen uit een frans liedje


Slide 2 - Slide

Lundi
L'hiver             Le printemps         L'été
le.....
MARS

Slide 3 - Slide

de maand
A
le mec
B
le mois
C
le jeu
D
ensemble

Slide 4 - Quiz

Vertaal de maanden: februari en juni
A
février et juin
B
février et juillet

Slide 5 - Quiz

Welke maand past bij dit seizoen:
l'hiver
A
septembre
B
avril
C
février
D
juillet

Slide 6 - Quiz

De maand: augustus
A
avril
B
août

Slide 7 - Quiz

Welke maand is dit?
juillet
A
Juni
B
Juli
C
April
D
Mei

Slide 8 - Quiz

Welke maand past bij dit seizoen:
l'automne
A
octobre
B
janvier
C
mai
D
aout

Slide 9 - Quiz

De maand: février
A
april
B
februari

Slide 10 - Quiz

Welke maand past bij dit seizoen:
l'été
A
novembre
B
oktobre
C
février
D
juillet

Slide 11 - Quiz

De 6e maand heet in het Frans
A
juillet
B
juin

Slide 12 - Quiz

Welke maand komt meteen na août?
A
octobre
B
septembre
C
juillet

Slide 13 - Quiz

Regelmatige ww
Altijd twee regels:
1) STAM = hele ww min laatste twee letters
Bijv. regarder --> regard-
finir > fin

2) STAM + uitgang
Bij elke soort ww andere uitgangen (-er anders dan -ir)

Slide 14 - Slide

finir (beëindigen)
Je finis
Tu finis
Il/elle/on finit
Nous finissons
Vous finissez
Ils/elles finissent

Slide 15 - Slide

Andere werkwoorden op -ir
choisir (kiezen)
rougir (rood worden, blozen)
réussir (slagen)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Wat is de goede vorm?
Nous (finir)
A
finis
B
finit
C
finissons
D
finissez

Slide 18 - Quiz

Wat is de goede vorm?
Tu (choisir)
A
choisis
B
choisit
C
choisissons
D
choisissez

Slide 19 - Quiz

Wat is de goede vorm?
Ils (finir)
A
finis
B
finit
C
finissez
D
finissent

Slide 20 - Quiz

Wat is de goede vorm?
Sophie (rougir)
A
rougis
B
rougit
C
rougissons
D
rougissez

Slide 21 - Quiz

Zet in de goede vorm van de présent:
Vous (finir)

Slide 22 - Open question

Zet in de goede vorm van de présent:
Tu (rougir)

Slide 23 - Open question

  • regelmatige ww op -ir
  • les devoirs
  • écouter
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend met regelmatige ww op -ir.
  • begrijp ik geoefend met luisteren


Slide 24 - Slide

C'est quel jour aujourd'hui?
On est dans quelle saison? 
l'automne, l'été, le printemps, l'hiver?
le.....
MARS

Slide 25 - Slide

Welke werkwoorden die
eindigen op -ir ken je?

Slide 26 - Mind map

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Passé composé
Voor de passé composé (verleden tijd) gebeurt het volgende:
Bijvoorbeeld:
J'ai fini     Ik heb beëindigd
Tu as fini     Jij hebt beëindigd

Wat is dus de regel??

Slide 30 - Slide

Exercice 8b
écoutez et choisissez la bonne réponse

Slide 31 - Slide

Les devoirs
exercices 8c, 8d, 8e blz 91/92

Wie heeft het niet gemaakt?
Zelf nakijken

Slide 32 - Slide

Exercice 8C

2 rougit
3 punit
4 grossis
5 finissent
6 obéissez

Slide 33 - Slide

Exercice 8D

1 a je finis
 b vous finissez
 c j’ai fini

2 a Nous choisissons
 b Adam choisit
 c vous avez choisi


Slide 34 - Slide

Exercice 8E 


1 a Mon frère a grandi, il fait presque deux mètres.
 b Nous finissons à cinq heures.
 c Vous choisissez la réponse A, B ou C ?

Slide 35 - Slide

Doornemen klassikaal
apprendre 4

Théma: décrire

Slide 36 - Slide

écouter
Exercice 12 et 13

Slide 37 - Slide


A
le poil
B
encore
C
hier
D
la patte

Slide 38 - Quiz


A
la patte
B
le poil
C
la queue
D
le modèle

Slide 39 - Quiz


A
disparaitre
B
avoir envie de
C
hier
D
urgent

Slide 40 - Quiz


A
hier
B
décrire
C
près de
D
le poil

Slide 41 - Quiz

tu fin...
A
-es
B
-s
C
-is
D
(niks)

Slide 42 - Quiz

il chois...
A
-e
B
-it
C
-is
D
(niks)

Slide 43 - Quiz

wij kiezen
A
nous choisissons
B
nous finissons
C
nous punissons
D
nous réusissons

Slide 44 - Quiz

hij heeft gekozen
A
il a fini
B
il a choisi
C
il a puni
D
il a rougi

Slide 45 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
vous finnissez
B
vous finissez
C
vouz finissez
D
vous finisez

Slide 46 - Quiz

Wat is het?
Er komen een aantal beschrijvingen van voorwerpen. Om welke voorwerpen gaat het? De woordjes komen uit 4.2

Slide 47 - Slide


A
léger
B
urgent
C
interdit
D
encore

Slide 48 - Quiz


A
avoir envie de
B
découvrir
C
faire la cuisine
D
changer

Slide 49 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:
"la fin"
A
le début
B
le secret
C
la situation
D
la vie

Slide 50 - Quiz