De temperatuur in Kelvin is 350K. Wat is de temperatuur in Celsius?
A
550°C
B
623 °C
C
77°C
D
250°C
Slide 6 - Quiz
Herhaling: Er zijn zes fase-overgangen.
Plaats telkens de juiste beschrijving naast de fase-overgangen.
stollen/bevriezen
smelten
verdampen
condenseren
rijpen
sublimeren/vervluchtigen
timer
1:30
gasvormig naarvast
vast naar vloeibaar
vloeibaar naar gasvormig
gasvormig naar vloeibaar
vast naar gasvormig
vloeibaar naar vast
Slide 7 - Drag question
273,15 graden Kelvin
0 graden Kelvin
310 graden Kelvin
0 graden celcius
- 273,15 graden celcius
36,85 graden celcius
583,15 graden celcius
Slide 8 - Drag question
1025 mbar = .......... Kpa
A
1,025 kPa
B
10,25 kPa
C
102,5 kPa
D
1025 kPa
Slide 9 - Quiz
980 mbar = .......... pa
A
9,80 Pa
B
98,0 Pa
C
9.800 Pa
D
98.000 Pa
Slide 10 - Quiz
De vloeistof in een vloeistofthermometer...
A
Krimpt, als de temperatuur stijgt
B
Krimpt, als de temperatuur daalt
C
Zet uit, als de temperatuur stijgt
D
Zet uit, als de temperatuur daalt
Slide 11 - Quiz
De luchtdruk meet je met een .....
A
Thermometer
B
Hygrometer
C
Barometer
D
Manometer
Slide 12 - Quiz
Een bimetaal bestaat uit ijzer en aluminium. Aluminium zet bij verwarming meer uit dan ijzer. Het bimetaal wordt afgekoeld. In welke tekening is juist aangegeven hoe het bimetaal zal kromtrekken?
A
A
B
B
C
Zowel A als B mogelijk
Slide 13 - Quiz
Hoe werkt een bimetaal?
A
Twee verschillende stoffen zetten anders uit als de temperatuur stijgt
B
Twee metalen die aan elkaar vast zitten trekken krom omdat ze verschillend uitzetten
C
Het is een metaal dat kromtrekt
D
Het puntje gaat om hoog doordat het lichter wordt door de warmte
Slide 14 - Quiz
Wat is de officiële natuurkundige drukeenheid?
A
mBar
B
atm
C
mm Hg
D
Pa
Slide 15 - Quiz
Wat is GEEN kenmerk van het deeltjesmodel?
A
Moleculen trekken elkaar aan
B
Moleculen bewegen voortdurend
C
Alle stoffen bestaan uit moleculen
D
Sommige stoffen hebben dezelfde moleculen
Slide 16 - Quiz
wat hoort er bij een lage drukgebied?
A
zon, warm, droog
B
sneeuw, koud, ijzel
C
regen, koud, wind
D
tropische temperaturen
Slide 17 - Quiz
Hoge druk of lage druk in bergen?
A
Hoge druk
(meer dan 1000 mbar)
B
Lage druk
(minder dan 1000 mbar)
Slide 18 - Quiz
Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen/bevriezen
C
verdampen
D
condenseren
Slide 19 - Quiz
Volgens het deeltjesmodel bewegen moleculen het snelst in de ...
A
vaste fase
B
vloeibare fase
C
gasfase
Slide 20 - Quiz
welke fase heeft de minste aantrekkingskracht tussen de deeltjes
A
gas
B
vast
C
vloeistof
Slide 21 - Quiz
In een band meet je een overdruk van 0,9bar. Gegeven dat de luchtdruk 1,0 bar is. Wat is de absolute druk?
A
0,9bar
B
0,1bar
C
1,9bar
D
0bar
Slide 22 - Quiz
1000 mbar = ? kPa
A
10
B
100
C
1000
D
10 000
Slide 23 - Quiz
Wat is geen onderdeel van een vloeistofthermometer?
A
Stijgbuis
B
Reservoir
C
Schaalverdeling
D
Bimetaal
Slide 24 - Quiz
De temperatuur is 20°C. Wat is de temperatuur in Kelvin?
A
273 K
B
293 K
C
- 253 K
D
253 K
Slide 25 - Quiz
Volgens het deeltjesmodel bewegen moleculen het snelst in de ...
A
vaste fase
B
vloeibare fase
C
gasfase
Slide 26 - Quiz
wat is de temperatuur?
A
60 graden celcius
B
20 graden celsius
C
0 graden celsius
D
-20 graden celsius
Slide 27 - Quiz
Ga nu zelf aan de slag
Wat? Maak de test jezelf van H2.1 t/m H2.3 Hoe? De eerste 15 minuten werk je in stilte. Hoe lang? Tot het einde van de les Klaar? Ga leren voor nask1