VWO 2 - Studyflow - Grammatica - G3.1

LEERDOELEN
Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:
1) weet je dat er naast zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden ook nog koppelwerkwoorden zijn en herken je deze koppelwerkwoorden in een zin. Je begrijpt ook de functie van koppelwerkwoorden;


1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

LEERDOELEN
Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:
1) weet je dat er naast zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden ook nog koppelwerkwoorden zijn en herken je deze koppelwerkwoorden in een zin. Je begrijpt ook de functie van koppelwerkwoorden;


Slide 1 - Slide

LEERDOELEN
Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:
2) weet je wat bijwoorden zijn en kun je bijwoorden herkennen in een zin;
3) weet je wat voegwoorden zijn en herken je nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden in een zin;



Slide 2 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
Bij grammatica zinsdelen benoem je de delen van een zin. (wwg, ond, enz.)

Bij grammatica woordsoorten benoem je ieder woord apart! (lw, zn, enz.)


Slide 3 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
KOPPELWERKWOORDEN
Er zijn verschillende soorten werkwoorden:
 Zelfstandige werkwoorden (zww)
 Hulpwerkwoorden (hww)
 Koppelwerkwoorden (kww)

Slide 4 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
ZELFSTANDIGE WERKWOORDEN
Als het gezegde uit één werkwoord bestaat, noemen we dat een zelfstandig werkwoord.
Je kunt dit werkwoord in de zin niet weglaten, want het is de pv.
De werkwoorden hebben vaak een duidelijke betekenis.
 Bijvoorbeeld: De kinderen eten in de keuken.

Slide 5 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
KOPPELWERKWOORDEN
Koppelwerkwoorden koppelen het onderwerp met een kenmerk van het onderwerp en dat is een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord.

Jan is dokter. Jan is ziek.
Ze koppelen dus iets



Slide 6 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
KOPPELWERKWOORDEN
zijn 
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
heten
voorkomen (dunken)




Slide 7 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
HULPWERKWOORDEN
Als er meer werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm altijd hulpwerkwoord.
Hulpwerkwoorden kun je weglaten, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden niet.
Hulpwerkwoorden ‘helpen’ om het gezegde te maken. 
Wij hebben de toets gemaakt.

Slide 8 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
Staan er in de zin meerdere werkwoorden? Dan heb je altijd:
Eén koppelwerkwoord óf één zelfstandig werkwoord (allebei kan niet!)
Plus hulpwerkwoord(en)

Hulpwerkwoorden zijn bijvoorbeeld: zijn, hebben, worden, zullen, kunnen, mogen, moeten, willen


Slide 9 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
Om te bepalen wat het belangrijkste werkwoord in de zin is -> maak de zin korter!
Hulpwerkwoorden kun je weglaten uit de zin.
Is het belangrijkste werkwoord een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord ?


  Ik zou willen rennen. / Ik wil rennen. / Ik ren.


 Ren is zelfstandig werkwoord, zou en willen zijn hulpwerkwoord.

Slide 10 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
1) Is het hoofdwerkwoord in de zin een koppelwerkwoord en kun je het vervangen door minstens één ander koppelwerkwoord?
2) Koppelt het koppelwerkwoord in de zin een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord aan het onderwerp?
zijn – worden – blijven – blijken – lijken – heten – schijnen – voorkomen

Staat er in deze zinnen een koppelwerkwoord?
Ik heb een nieuwe mobiele telefoon.   Ik word later zangeres.
Mijn zus is heel lenig.   Ik dans graag in de disco.



 Ren is zelfstandig werkwoord, zou en willen zijn hulpwerkwoord.

Slide 11 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
1) Is het hoofdwerkwoord in de zin een koppelwerkwoord en kun je het vervangen door minstens één ander koppelwerkwoord?
2) Koppelt het koppelwerkwoord in de zin een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord aan het onderwerp?
zijn – worden – blijven – blijken – lijken – heten – schijnen – voorkomen

Staat er in deze zinnen een koppelwerkwoord?
Ik heb een nieuwe mobiele telefoon.   Ik word later zangeres.
Mijn zus is heel lenig.   Ik dans graag in de disco.



 Ren is zelfstandig werkwoord, zou en willen zijn hulpwerkwoord.

Slide 12 - Slide

Jan heeft hem een groot cadeau gegeven.
Welke uitspraak is waar?
A
heeft is een zelfstandig werkwoord
B
gegeven is een zelfstandig werkwoord
C
gegeven is een hulpwerkwoord
D
heeft is een koppelwerkwoord

Slide 13 - Quiz

Zij heeft nog nooit een sigaret gerookt.
gerookt =
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 14 - Quiz

Alle nieuwe klasgenoten zijn leuk.
zijn =

A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 15 - Quiz

Kom je vanavond naar het vuurwerk kijken?
Kom =

A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 16 - Quiz

Hij blijkt een echte onrustzaaier.
blijkt =

A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 17 - Quiz

Super Mario zal (1) altijd de held uit mijn kinderjaren blijven (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 18 - Quiz

Ondanks de aanwezigheid van de politie zijn (1) de betogers in groepjes teruggekomen (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 19 - Quiz

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
BIJWOORDEN

Even opfrissen .....

Slide 20 - Slide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 21 - Open question

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
BIJWOORDEN
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord (een mooie roos).
Heeft vaak een korte en lange vorm (groot-grote).   Het spannende boek.


Slide 22 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
BIJWOORDEN
Een bijwoord) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Wanneer?



Slide 23 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
BIJWOORDEN
Bijwoorden die in een zin gebruikt zijn als opvulwoordjes kun je meestal weglaten. Voorbeeld: daarom, gisteren, hier, nooit niet, enz. Voorbeeld van een bijwoord:
Manneken Pis is een erg klein standbeeld in het centrum van Brussel.
erg zegt iets over het bijvoeglijke naamwoord klein




Slide 24 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
BIJWOORDEN EN VOORZETSELS - HET VERSCHIL
Een voorzetsel is een onderdeel van een zinsdeel en kun je niet weglaten.
Een bijwoord is een zinsdeel van één woord en kun je wel weglaten.

In de klas / ga / ik / morgen / trakteren.







Slide 25 - Slide

Wij kwamen gisteren in een sneeuwstorm terecht.
bijwoord =
A
gisteren
B
sneeuwstorm
C
terecht
D
wij

Slide 26 - Quiz

Vandaag heb ik zeer hard gewerkt.
Welke uitspraak is waar?
A
Vandaag is een bijvoeglijk naamwoord
B
Hard is een zelfstandig naamwoord
C
Zeer is een bijwoord
D
Gewerkt is een lidwoord

Slide 27 - Quiz

Onder de les begon zij opeens te huilen.
bijwoord =
A
onder
B
zij
C
huilen
D
opeens

Slide 28 - Quiz

LEERDOELEN
Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:
1) weet je dat er naast zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden ook nog koppelwerkwoorden zijn en herken je deze koppelwerkwoorden in een zin. Je begrijpt ook de functie van koppelwerkwoorden;


Slide 29 - Slide

LEERDOELEN
Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:
2) weet je wat bijwoorden zijn en kun je bijwoorden herkennen in een zin;




Slide 30 - Slide

Ik kan hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden benoemen in een zin.
0100

Slide 31 - Poll

Ik weet wat bijwoorden zijn en kan deze herkennen in een zin.
0100

Slide 32 - Poll

Aan de slag
Maken: Studyflow Grammatica G3.1 onderdeel I t/m IV
Klaar?
Ga verder met Studyflow Grammatica G3.1 onderdeel V en VI
SUCCES!!!

Slide 33 - Slide

VORIGE LES
Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:
1) weet je dat er naast zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden ook nog koppelwerkwoorden zijn en herken je deze koppelwerkwoorden in een zin. Je begrijpt ook de functie van koppelwerkwoorden;


Slide 34 - Slide

VORIGE LES EN DEZE LES
Aan het einde van de paragraaf STUDYFLOW G3.1 WOORDSOORTEN:
2) weet je wat bijwoorden zijn en kun je bijwoorden herkennen in een zin;
3) weet je wat voegwoorden zijn en herken je nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden in een zin;



Slide 35 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
HOOFDZIN, BIJZIN EN VOEGWOORDEN
- In een hoofdzin staat onderwerp en persoonsvorm naast elkaar 
- In een bijzin kunnen tussen persoonsvorm en onderwerp nog andere zinsdelen staan 

Slide 36 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
HOOFDZIN EN BIJZIN
Hoofdzin: 
Wij gaan morgen naar het strand.
Bijzin: 
Wij gaan morgen naar het strand als de trein op tijd rijdt.

Slide 37 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
VOEGWOORDEN
- Voegwoorden geven het verband tussen twee zinnen aan
- Voegwoorden 'voegen' de zinnen aan elkaar

Wij gaan morgen naar het strand als de trein op tijd rijdt.

Slide 38 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
NEVENSCHIKKENDE VOEGWOORDEN
- Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen, twee zinsdelen of twee woorden
- De meest voorkomende nevenschikkende voegwoorden zijn:
en, maar, want, dus, of
Ik ga morgen naar het strand en neem een leesboek mee.

Slide 39 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
ONDERSCHIKKENDE VOEGWOORDEN
- Onderschikkende voegwoorden verbinden een hoofdzin en een bijzin
- De meest voorkomende onderschikkende voegwoorden zijn:
als, doordat, hoewel, omdat, terwijl, wanneer, alsof
Wij gaan morgen naar het strand als de trein op tijd rijdt.

Slide 40 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
ENKELVOUDIGE EN SAMENGESTELDE ZINNEN
- Enkelvoudige zin: er is maar 1 persoonsvorm en 1 onderwerp - een enkelvoudige zin = een hoofdzin
Wij gaan morgen naar het strand.


Slide 41 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
ENKELVOUDIGE EN SAMENGESTELDE ZINNEN
- Een samengestelde zin heeft meer dan 1 persoonsvorm: hoofdzin + hoofdzin > Ik ga morgen naar het strand en neem een leesboek mee.
hoofdzin + bijzin > Wij gaan morgen naar het strand als de trein op tijd rijdt.

Slide 42 - Slide

STUDYFLOW GRAMMATICA G3.1 
ENKELVOUDIGE EN SAMENGESTELDE ZINNEN
hoofdzin + hoofdzin > Ik ga morgen naar het strand en ik neem een leesboek mee > In deze samengestelde zin zitten 2 zelfstandige werkwoorden
hoofdzin + bijzin > Zij wordt volgend jaar dokter  als ze  afstudeert > In deze zin zit een zelfstandig werkwoord en een koppelwerkwoord

Slide 43 - Slide

Ik doe de was omdat ik me nuttig wil maken. De hoofdzin is:
A
Ik doe de was
B
omdat ik me nuttig wil maken

Slide 44 - Quiz

Ik doe de was omdat ik me nuttig wil maken. Welke uitspraak klopt?
A
het nevenschikkende voegwoord is omdat
B
het onderschikkende voegwoord is omdat
C
er staat geen voegwoord in deze zin

Slide 45 - Quiz

De weg was glad waardoor hij slipte. Welke uitspraak klopt?
A
Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin
B
Deze zin bestaat uit 2 hoofdzinnen
C
Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin + bijzin
D
Deze zin bestaat uit 2 bijzinnen

Slide 46 - Quiz

De weg was glad waardoor hij slipte. Welke uitspraak klopt?
A
Het onders. voegwoord is 'waardoor'
B
Het nevens. voegwoord is 'waardoor'
C
In deze zin staat geen voegwoord

Slide 47 - Quiz

Ik pak mijn boeken en ga naar school. Welke uitspraak klopt?
A
Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin
B
Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin + 1 bijzin
C
Deze zin bestaat uit 2 bijzinnen
D
Deze zin bestaat uit 2 hoofdzinnen

Slide 48 - Quiz

Ik pak mijn boeken en ga naar school. Welke uitspraak klopt?
A
In deze zin staat een ondersch. voegwoord
B
In deze zin staat een nevensch. voegwoord
C
In deze zin staat geen voegwoord

Slide 49 - Quiz

Ik pak mijn boeken en ik ga naar school. Welke uitspraak klopt?
A
In deze zin staat een zww en een hww
B
In deze zin staan 2 zww
C
In deze zin staat een zww en een kww
D
In deze zin staan 2 kww

Slide 50 - Quiz

Maak een zin die bestaat uit:
2 hoofdzinnen + 1 nevenschikkend vw

Slide 51 - Open question

Maak een zin die bestaat uit:
1 hoofdzin + 1 bijzin + ondersch. vw

Slide 52 - Open question

Aan de slag
Maken: Studyflow Grammatica G3.1 ALLE ONDERDELEN
Klaar?
Ga verder met Studyflow Grammatica G3.2 > LEES DE INTRO + UITLEG + START MET OEFENEN
SUCCES!!!

Slide 53 - Slide