Overal 1-2 hv toets H4 + H1 ( herhaling basiskennis §1.3 en 1.4)

Toets Nask Havo

Deze toets bestaat uit 50 opdrachten.
Je maakt zoveel mogelijk opdrachten in de beschikbare tijd. 
Met elke opdracht verdien je punten.
Deze toets wordt automatische afgesloten na 45 minuten.

Let op iedere leerling krijt een individuele toets  de antwoorden. iedereen maakt de vragen automatisch in een andere volgorde.

basiskennis         beweging    
H1:  §1.3 §1.4       H4: §4.1 - § 4.6
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Toets Nask Havo

Deze toets bestaat uit 50 opdrachten.
Je maakt zoveel mogelijk opdrachten in de beschikbare tijd. 
Met elke opdracht verdien je punten.
Deze toets wordt automatische afgesloten na 45 minuten.

Let op iedere leerling krijt een individuele toets  de antwoorden. iedereen maakt de vragen automatisch in een andere volgorde.

basiskennis         beweging    
H1:  §1.3 §1.4       H4: §4.1 - § 4.6

Slide 1 - Slide

Met welke formule kun je de gemiddelde snelheid berekenen?
A
gemiddelde snelheid= tijd x afstand
B
gemiddelde snelheid= snelheid : afstand
C
gemiddelde snelheid = afstand: tijd
D
gemiddelde snelheid= snelheid:tijd

Slide 2 - Quiz

Wim rijdt van huis naar school. Deze rit is 4,5 km lang en duurt 10 minuten. Bereken de gemiddelde snelheid.


A
450 km/h
B
0,45 km/h
C
27 km/h
D
45km/h

Slide 3 - Quiz

Jeanette legt op de fiets een afstand van 10 km af in een half uur.
Bereken de gemiddelde snelheid van Jeanette.

A
20 m/s
B
5,6 m/s
C
10 km/h
D
5,0 km/h

Slide 4 - Quiz

juist of onjuist
1. Bij een eenparige beweging heeft de snelheid op
elk moment dezelfde grootte en richting.
2. Constante snelheid is niet hetzelfde als een
eenparige beweging.
A
Bewering 1 is juist.
B
Bewering 2 is juist.
C
Bewering 1 en 2 zijn juist.
D
Bewering 1 en 2 zijn onjuist.

Slide 5 - Quiz



Een wandelaar wordt met een stroboscoop gefotografeerd.  Tussen elk beeldje zit 1 seconde.
Bepaal de snelheid van de wandelaar in meter per seconde.
A
0,74 m/s
B
1,0 m/s
C
1.35 m/s
D
1.5 m/s

Slide 6 - Quiz

Loes rent 75 meter in 15 seconden. Wat is haar gemiddelde snelheid in m/s?
A
0,2 m/s
B
0,5 m/s
C
0,4 m/s
D
5 m/s

Slide 7 - Quiz

Omrekenen van snelheid in m/s naar snelheid in km/h doe je door:
A
Snelheid in m/s keer 3,6
B
Snelheid in m/s gedeeld door 3,6
C
Snelheid in m/s keer 36
D
Snelheid in m/s gedeeld door 36

Slide 8 - Quiz

Wat voor soort beweging zie je in deze grafiek?
A
constante snelheid
B
toenemende snelheid
C
afnemende snelheid
D
geen beweging

Slide 9 - Quiz

Wat voor soort beweging zie je in deze grafiek?
A
constante snelheid
B
toenemende snelheid
C
versnelling
D
een vertraagde beweging

Slide 10 - Quiz

Wat kun je zeggen over de snelheid in de grafiek?
A
De afstand is constant
B
De snelheid is constant
C
De snelheid verandert
D
De tijd is constant

Slide 11 - Quiz


Welke grafiek geeft een constante snelheid weer?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 12 - Quiz

Jan maakt een noodstop.
Het (v,t)-diagram geeft de snelheid weer tijdens een noodstop Welke uitspraak is juist?

A
De reactie-afstand is de oppervlakte onder het schuine stuk van de grafiek
B
De reactie-afstand is de oppervlakte onder het rechte stuk van de grafiek
C
De reactie afstand is de totale oppervlakte onder de grafiek
D
De reactieafstand = gemiddelde snelheid x remtijd

Slide 13 - Quiz

Welk deel van de grafiek laat zien dat is er sprake van een versnelling?


A
het blauwe deel
B
het groene deel
C
het oranje deel
D
het zwarte deel

Slide 14 - Quiz


Een straaljager heeft een snelheid van 1440 km/h.
 Wat is de snelheid van de straaljager   in m/s?
A
40 m/s
B
400 m/s
C
5184 m/s
D
518,4 m/s

Slide 15 - Quiz

In een (s,t)- diagram is een horizontale lijn:
A
stilstand
B
een constante snelheid
C
een vertraging
D
een versnelling

Slide 16 - Quiz

De snelheid van een auto is 30m/s.
Hoe groot is de snelheid in km/h?
A
v = 8,3 km/h
B
v = 10,8 km/h
C
v = 108 km/h
D
v = 30 km/h

Slide 17 - Quiz

Marja fietst samen met haar vriendin door een winkelcentrum.
Ze fietsen met een constante snelheid van 5,0 m/s.
Hoe groot is deze snelheid in km/h?

A
1,5 km/h
B
14 km/h
C
18 km/h
D
30 km/h

Slide 18 - Quiz

Na de start bereikt de TGV (hoge snelheids trein) in 3 minuten een snelheid van 88,4 m/s.

Bereken de gemiddelde snelheid in m/s.
A
29,4 m/s
B
264,9 m/s
C
44,2 m/s
D
88,4 m/s

Slide 19 - Quiz

Een bal wordt gefotografeerd met een stroboscoop.

Wat voor soort beweging voert de bal uit?
A
eenparige beweging
B
constante snelheid
C
versnelde beweging
D
vertraagde beweging

Slide 20 - Quiz

Waar heeft het balletje de grootste snelheid?
A
bij A
B
bij B
C
bij F
D
bij G

Slide 21 - Quiz

Een auto heeft niet onder alle omstandigheden dezelfde remweg.
Welke grootheden beïnvloeden de remweg?
A
de afstand, massa en remkracht
B
de afstand, de massa en snelheid
C
de reactieweg,de remkracht en snelheid
D
de snelheid, de massa en de remkracht

Slide 22 - Quiz

Twee renners nemen
deel aan een race.
De grafiek laat zien hoe
hun snelheid in de tijd verandert.

Kan je uitleggen wat
er gebeurd op tijdstip t?
A
Renner 1 heeft geen versnelling meer.
B
Renner 1 haalt renner 2 in.
C
Beide renners rennen met dezelfde snelheid.
D
Renner 2 is aan het afremmen.

Slide 23 - Quiz


 Hoe lang duurt het stuiteren tussen A en B als er 10 flitsen per seconde waren ?
A
10 s
B
1,4 s
C
1,5 s
D
15 s

Slide 24 - Quiz

Wat is de gemiddelde snelheid tussen 3 en 6 uur?
A
30 km/h
B
10 km/h
C
15 km/h
D
20 km/h

Slide 25 - Quiz


Welke afstand heeft de fietser tussen punt B en C afgelegd?
A
0 km
B
30 km
C
50 km
D
60 km

Slide 26 - Quiz


Bereken de snelheid in km/h van de fietser tussen Punt C en D
A
15 km/h
B
50 km/h
C
30 km/h
D
20 km/h

Slide 27 - Quiz


Bereken de snelheid in m/s van de fietser tussen punt A en B.
A
0.1 m/s
B
2 m/s
C
2,8 m/s
D
10 m/s

Slide 28 - Quiz

Hoe heet dit diagram?
A
(t,v)-diagram
B
(v,t)-diagram
C
(m/s,s)-diagram
D
De naam staat er niet bij.

Slide 29 - Quiz

Wat voor soort beweging zie je In gedeelte 2 van de grafiek?

tip: Check eerst of het een (v,t)- of (s,t)-diagram is.
A
Een eenparige beweging
B
Een eenparig versnelde beweging
C
Een eenparig vertraagde beweging
D
Stilstand

Slide 30 - Quiz

Een auto trekt op vanuit stilstand en blijft dan met dezelfde snelheid rijden. Welk (v,t)-diagram hoort hierbij?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 31 - Quiz

Een appel valt uit een boom. Welk (v,t)-diagram hoort hierbij?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 32 - Quiz


Bereken de afgelegde afstand
A
30 m
B
8 m
C
120 m
D
240 m

Slide 33 - Quiz


Bereken de afgelegde afstand
van 8 tot 16 seconde
A
150m
B
135m
C
90m
D
120m

Slide 34 - Quiz

Van welke factoren hangt je remweg af?
A
je concentratie, je snelheid, het soort wegdek, massa van het voertuig
B
het profiel van de banden, je snelheid, het soort wegdek, de massa van het voertuig
C
vreemde stoffen in je lichaam, je leeftijd, nat of droog wegdek
D
De massa van het voertuig, je vermoeidheid, de grip van de banden

Slide 35 - Quiz

Van welke factoren hangt je reactieafstand af?
A
je concentratie, je snelheid, vermoeidheid
B
het profiel van de banden, je snelheid, je concentratie
C
alcohol in je lichaam, je leeftijd, nat of droog wegdek
D
alcohol in je lichaam, vermoeidheid, de grip van de banden

Slide 36 - Quiz

Welke afstand is altijd het grootst?
A
Stopafstand
B
Remweg
C
Reactieafstand

Slide 37 - Quiz

Gegeven: stopafstand = reactieafstand + remweg
Welke van deze drie afstanden verandert als de bestuurder flink gedronken heeft?
A
remweg + stopafstand
B
reactieafstand + stopafstand
C
alle afstanden
D
reactieafstand + remweg

Slide 38 - Quiz

In deze diagrammen is de
snelheid gegeven van vier bestuurders die plotseling moeten stoppen op t= 0 s
Welk diagram laat de kleinste stopafstand zien?
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4

Slide 39 - Quiz


Bereken de reactieafstand met behulp van het (v,t)-diagram.
A
40 meter
B
80 meter
C
60 meter
D
220meter

Slide 40 - Quiz


Bereken de remweg met behulp van het (v,t)-diagram.
A
80meter
B
160 meter
C
110meter
D
220meter

Slide 41 - Quiz

Een auto met een snelheid van 60 km/h haalt een fietser in met een snelheid van 20 km/h.
Welke relatieve snelheid heeft de auto ten opzichte van de fietser?
A
20km/h
B
40 km/h
C
60km/h
D
80km/h

Slide 42 - Quiz

Twee wandelaars lopen door een straat. Ze vertrekken tegelijk vanaf het zelfde punt en lopen in dezelfde richting.
Wandelaar 1 loopt met een snelheid van 1,6 m/s.
Wandelaar 2 heeft een snelheid van 1,3 m/s.
Hoe groot is de afstand tussen de twee wandelaars na 1 minuut?
A
0,3m
B
78m
C
96m
D
18m

Slide 43 - Quiz

Een brommer komt een snorscooter tegemoet.
De bromscooter heeft een snelheid van 41 km/h.
De snorscooter heeft een snelheid van 25 km/h.
Hoe lang duurt het voordat de scooters elkaar passeren als zij op een afstand van 500 meter van elkaar zijn?
A
0.007s
B
7,6s
C
27,3 s
D
33s

Slide 44 - Quiz

Juist of onjuist
1. Een negatieve snelheid is een snelheid in
dezelfde richting.
2. Een relatieve snelheid is altijd een positief getal.
A
bewering 1 is juist
B
bewering 2 is juist
C
bewering 1 en 2 zijn juist
D
bewering 1 en 2 zijn onjuist

Slide 45 - Quiz

Juist of onjuist
1. De reactietijd is afhankelijk van de snelheid.
2. De reactieafstand wordt groter als je een lagere
snelheid hebt.
A
bewering 1 is juist
B
bewering 2 is juist
C
bewering 1 en 2 zijn juist
D
bewering 1 en 2 zijn onjuist

Slide 46 - Quiz


Op welke afstand haalt Joke,
 Alice ongeveer in?
A
2 S
B
1,3 m
C
1,5 m
D
geen van de antwoorden

Slide 47 - Quiz


Hoe groot is de snelheid van Joke?
A
0,5m/s
B
0,57 m/s
C
0,65m/s
D
1.58m/s

Slide 48 - Quiz


Hoe groot is de snelheid van Johan op 10 seconde?


A
10 m/s
B
5 m/s
C
6 m/s
D
60 m/s

Slide 49 - Quiz


Hoe groot is de relatieve snelheid  van Johan ten opzichte van Adrian op 10 seconde?


A
0m/s
B
6 m/s
C
10 m/s
D
8m/s

Slide 50 - Quiz


Hoe groot is de relatieve snelheid  van Adrian ten opzichte van Johan op 20 seconde?


A
0m/s
B
1 m/s
C
7 m/s
D
8m/s

Slide 51 - Quiz