Herhaling Hoofdstuk 4

Herhalingsles Hoofdstuk 4
Vandaag gaan we nog kort langs de informatie van hoofdstuk 4 zodat jullie voorbereid zijn voor de toets.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhalingsles Hoofdstuk 4
Vandaag gaan we nog kort langs de informatie van hoofdstuk 4 zodat jullie voorbereid zijn voor de toets.

Slide 1 - Slide

Paragraaf 1: Van stadstaat tot wereldrijk
Belangrijkste onderdelen:
  • Van koninkrijk naar republiek naar keizerrijk.
  • Senaat, bestaande uit senatoren. 2 consuls.
  • Als er een crisis was werd een dictator aangesteld.

Slide 2 - Slide

Hoe ontstond Rome?
A
Een handelsdorp werd een grote stad.
B
Mensen uit andere gebieden stichten een nieuwe stad.
C
Een groot legerkamp werd een grote stad.
D
Nabije steden liepen leeg en de mensen gingen bij elkaar wonen

Slide 3 - Quiz

Wat was Rome als eerst?
A
Een Republiek
B
Een Dictatuur
C
Een Keizerrijk
D
Een Koninkrijk

Slide 4 - Quiz

Hoe heette de groep Romeinen die de stad bestuurden?
A
Plebejers
B
Patriciërs
C
Senatoren
D
Princeps

Slide 5 - Quiz

Burgeroorlogen
  • Sommige consuls kregen teveel macht.
  • Vochten met elkaar om de macht.
  • 3 burgeroorlogen in korte tijd.
  • Grote winnaars zijn eerst Julius Caesar en daarna Octavianus. 

Slide 6 - Slide

De Republiek verdwijnt
  • Onder Octavianus veranderd het Romeinse rijk in een keizerrijk.
  • Hij word bekend als keizer Augustus. 

Slide 7 - Slide

Wat was de titel van Julius Caesar?
A
Consul
B
Dictator voor het leven
C
Keizer
D
Koning

Slide 8 - Quiz

Wat betekende "Augustus" ook alweer?
A
Keizer
B
Dictator
C
Koning
D
Verhevene

Slide 9 - Quiz

Paragraaf 3.2: Langs de Limes
  • De Romeinen kwamen ook tot in Nederland.
  • Zij gebruikten de Rijn als natuurlijke grens en versterkte die met forten.
  • Die versterkte grens noemen we de Limes. 

Slide 10 - Slide

Germania Inferior
  • De Romeinse naam voor ons land is vertaald: Laag Germanië.
  • Volken in Nederland namen de Romeinse cultuur en gebruiken over, dit noemen we romanisering. 

Slide 11 - Slide

Wanneer werd de grens de Limes genoemd?
A
Als daar het Rijk ophield.
B
Als daar versterkingen zoals forten waren gebouwd.
C
Als de keizer dat gebied zo noemde.
D
Als de bevolking de grens zo noemde.

Slide 12 - Quiz

Wat hield romanisering in?
A
Het overnemen van Romeinse gebruiken en goden.
B
In plaats van Germaan een Romein te worden.
C
Overgenomen worden door de Romeinen.
D
Er werd een mooi boek geschreven, een roman.

Slide 13 - Quiz

Paragraaf 3.3: Brood en Spelen
  • Rome was een agrarisch-stedelijke samenleving.
  • Dit betekend dat de meerderheid van de mensen op het platteland woonden en een deel in de stad. 

Slide 14 - Slide

Verschillende standen
  • De Romeinen hadden verschillende bevolkingsniveaus.
  • Deze niveaus hebben veel te maken met hoeveel geld ze hebben.
  • Ook maakt het uit of ze vrij waren of niet. 

Slide 15 - Slide

De standen
  • Bovenaan waren de rijksten,  de senatoren. Zij waren de rijksten en bezaten vaak veel grond buiten de stad.
  • Daarna kwamen de proletariërs, die zeer weinig bezaten, maar wel vrij waren.
  • Als laatsten had je de slaven, die in dienst waren bij anderen.

Slide 16 - Slide

Waarvan hangt jouw stand af als inwoner van het Romeinse Rijk.
A
Je afkomst
B
Je familie
C
Je geboorteplaats
D
Je geld

Slide 17 - Quiz

De armste vrije burgers heetten de:

Slide 18 - Open question

Slavernij
  • Slaven waren heel normaal in die tijd.
  • Je hoefde niet heel je leven slaaf te blijven.
  • Vaak werden mensen slaaf vanwege een schuld.
  • Een slaveneigenaar kon zijn slaven ook vrijlaten, dit werden dan vrijgelatenen.

Slide 19 - Slide

Spelen
  • Vaak werden sterke mannelijke slaven ingezet als gladiator.
  • Zij vochten dan in de arena's voor het vermaak van het volk.
  • Als gladiator kon je een goed leven krijgen als je bleef leven. 

Slide 20 - Slide

Hoe noem je een ex-slaaf?
A
Een proletariër
B
Een plebejer
C
Een ex-slaaf
D
Een vrijgelatene

Slide 21 - Quiz

Paragraaf 3.4: Het Christendom
  • Rond 30 na Christus ontstond in Judea het geloof Christendom.
  • Dit waren volgelingen van Jezus van Nazareth.
  • Deze mensen werden christenen genoemd. 

Slide 22 - Slide

Van vervolging tot staatsgodsdienst
  • Vrij kort na de dood van Jezus werden de christenen vervolgd voor hun geloof.
  • Vaak werden zij ook in de arena aan de leeuwen gevoerd.
  • Pas 300 jaar later werd het Christendom geaccepteerd en kort daarna de Romeinse staatsgodsdienst. 

Slide 23 - Slide

De bisschop van Rome
  • De kerk was verdeeld in bisdommen, de leiders daarvan waren bisschoppen.
  • De belangrijkste was de bisschop van Rome, ook wel de Paus genoemd. 

Slide 24 - Slide

Hoe noemden de Romeinen het gebied waar Jezus vandaan kwam?
A
Judea
B
Israël
C
Palestina
D
Syrië

Slide 25 - Quiz

Het kostte veel tijd voordat het Christendom geaccepteerd werd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Paragraaf 3.5: Het einde van het Romeinse Rijk
  • Het Rijk was opgesplitst in West en Oost.
  • Het West-Romeinse Rijk  had veel last van burgeroorlogen en buitenlandse invallen.
  • Dit komt door de Grote Volksverhuizing.

Slide 27 - Slide

Wat hebben we nog?
  • Ondanks dat veel gebieden vrij snel niet meer Romeins waren hebben we nog wel veel van ze: Taal, gebouwen, technieken etc. 

Slide 28 - Slide

Welk deel van het Romeinse Rijk viel eerder?
A
West
B
Oost

Slide 29 - Quiz