This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
samengestelde zinnen
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Terugblik formatieve toets
Uitleg samengestelde zinnen
Oefenen
Weektaak
Slide 2 - Slide
Terugblik: socrative
Wat ging goed?
-hoofdlettergebruik
Wat verdient aandacht?
-gebruik leestekens (onder andere bij citaat)
-werkwoordspelling
Slide 3 - Slide
hoofdletters en leestekens
Neem de zin op de volgende dia over en zet hoofdletters en leestekens op de juiste plaats.
Slide 4 - Slide
de docent zei voor nederlands moet je veel oefenen
Slide 5 - Open question
citaat
Je schrijft letterlijk op wat iemand heeft gezegd.
Zo citeer je:
Zet voor het citaat een dubbele punt.
Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.
Zet het citaat tussen aanhalingstekens.
Slide 6 - Slide
H2 Taalverzorging - samengestelde zinnen
doelen:
Ik kan samengestelde zinnen herkennen.
Ik kan de persoonsvormen in samengestelde zinnen vinden.
Slide 7 - Slide
Maak van onderstaande zinnen één zin.
De leerlingen uit 4T zijn niet op school.
Zij zijn op kamp naar Limburg.
Slide 8 - Slide
Enkelvoudige zin
Een zin met één persoonsvorm en één onderwerp.
De leerlingen uit 4T zijn niet op school.
Slide 9 - Slide
Samengestelde zin
Een zin met twee of meer persoonsvormen en onderwerpen.
De leerlingen uit 4T zijn niet op school, want zij zijn op kamp in Limburg.
Slide 10 - Slide
Samengestelde zin
Een zin met twee of meer persoonsvormen en onderwerpen.
De leerlingen uit 4T zijn niet op school, want zij zijn op kamp in Limburg.
Slide 11 - Slide
Persoonsvorm in samengestelde zinnen
Om de persoonsvormen in samengestelde zinnen goed te spellen, moet je eerst ontdekken welke werkwoorden een persoonsvorm zijn.
Slide 12 - Slide
opdracht
Benoem de persoonsvormen in de volgende zinnen.
Log in met je eigen naam.
Slide 13 - Slide
Dinosauriërs zijn uitgestorven, omdat er een meteoriet op aarde viel.
A
zijn
B
zijn, uitgestorven
C
zijn, uitgestorven, viel
D
zijn, viel
Slide 14 - Quiz
Rembrandt ging in de leer bij een meester-schilder, omdat hij goed kon tekenen.
A
ging
B
ging, kon
C
ging, kon, tekenen
D
ging, omdat, kon
Slide 15 - Quiz
Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:
(Loop / liep) jij straks naar het evenement of (neem / nam) jij de bus?
A
loop / neem
B
loop / nam
C
liep / neem
D
liep / nam
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Slide
Je kunt nu...
-Aangeven of een zin enkelvoudig of samengesteld is.
-De persoonsvormen benoemen in een zin.
Slide 18 - Slide
oefenen
weektaak
H2 - Taalverzorging, spelling
(persoonsvorm in samengestelde zinnen)
1 t/m 4
Slide 19 - Slide
Persoonsvorm spellen
-Kijk welke tijd je moet gebruiken: tegenwoordige tijd of
verleden tijd
-Kijk of je enkelvoud of meervoud moet gebruiken.
-Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
Slide 20 - Slide
pv-tt-ev ik-vorm
De stam van een werkwoord is het werkwoord zonder -en aan het eind. Soms zijn de ik-vorm en de stam hetzelfde, maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.
Slide 21 - Slide
werkwoord stam ik-vorm
lachen lach lach
lopen lop loop
zweven zwev zweef
reizen reiz reis
Let op bij s-z woorden en f-v woorden.
Slide 22 - Slide
pv-tt-ev hij-vorm
De hij-vorm maak je door t achter de ik-vorm te schrijven:
Hij loopt
Hij fietst
Hij slaapt
Slide 23 - Slide
werkwoorden op -d
Veel mensen maken fouten met werkwoorden met stam op -d.
Probleem 1: je hoort een t, maar schrijft een d: ik word
Probleem 2: de d blijft staan, ook als er t achter komt: jij wordt
Bij twijfel, gebruik het werkwoord smurfen.
Slide 24 - Slide
pv-tt-mv wij-vorm
Heeft maar één vorm: de wij-vorm
De wij-vorm maak je door het hele werkwoord te schrijven:
Wij lopen
Jullie fietsen
Zij rennen
Slide 25 - Slide
verleden tijd: sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd onregelmatig worden vervoegd. Je krijgt een nieuwe vorm:
bijten - ik beet
kopen - ik kocht
lopen - ik liep
Slide 26 - Slide
verleden tijd: sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden kun je meestal schrijven wat je hoort. Als de vorm op een t-klank eindigt, kijk dan naar het hele werkwoord om te zien of je een t of een d moet schrijven.
lijden - leed
smijten - smeet
rijden - reed
snuiten - snoot
Slide 27 - Slide
verleden tijd: zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd regelmatig worden vervoegd. Je gebruikt dan:
ik-vorm + te(n) : ik maakte, wij lachten
of
ik-vorm + de(n) : jij hoorde, jullie belden
Slide 28 - Slide
't ex kofschip
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit 't ex-kofschip? t, x, k, f, s, ch, p
ja -> schrijf ik-vorm + te(n) : praten -> ik praatte