Bij een hoog bloedsuikergehalte zetten levercellen glucose uit het bloed om in glycogeen (onder invloed van insuline uit de alvleesklier) = glycogenese
Slide 4 - Slide
Koolhydraatstofwisseling (2)
Bij een laag bloedsuikergehalte zetten levercellen glycogeen om in glucose en geven dat af aan het bloed (onder invloed van glucagon uit de alvleesklier)
Slide 5 - Slide
Koolhydraatstofwisseling (2)
Vetten
Wanneer de glycogeenvoorraad gevuld is, dan wordt de extra opgenomen glucose omgezet in vetten = lipogenese
Slide 6 - Slide
Koolhydraatstofwisseling (2)
Vetten
Aminozuren
Wanneer de glycogeenvoorraad onvoldoende is voor de energiebehoefte wordt door de lever glucose gemaakt uit andere voedingsstoffen (vetten en aminozuren) = gluconeogenese
Slide 7 - Slide
Vetstofwisseling (3)
De lever zet vetachtige stoffen om naar lipoproteïnen waardoor de hydrofobe vetten wel in het bloedplasma vervoerd kunnen worden (H10).
LDL en HDL blaasjes.
Slide 8 - Slide
Vetstofwisseling (3)
De lever zet ongeschikte vetzuren om in geschikte vetzuren (bijvoorbeeld verzadigde vetzuren in onverzadigde vetzuren)
Essentiële vetzuren kan de lever niet maken. Die moet je via je voeding binnen krijgen (H10).
Slide 9 - Slide
Vetstofwisseling (3)
Vetten worden in het lichaam gebruikt als energiebron, bouwstof, bescherming.
Overbodige vetten worden afgescheiden in de vorm van cholesterol of galzure zouten (gal)
Slide 10 - Slide
Vetstofwisseling (3)
De lever maakt ook cholesterol (grondstof voor celmembranen en hormonen)
Cholesterol is de basis voor de aanmaak van sommige hormonen (testosteron, oestrogeen, bijnierhormonen)
Cholesterol zit in celmembranen voor flexibiliteit
Slide 11 - Slide
Eiwitstofwisseling (4)
De lever kan aminozuren omzetten in andere aminozuren -> transaminering
Een (overtollig) aminozuur 'ruilt' zijn aminogroep (NH2) uit tegen de ketogroep (=O) van een ander molecuul.
Deze verandert dan in een nieuw aminozuur.
Slide 12 - Slide
Eiwitstofwisseling (4)
9 van de 20 aminozuren zijn níet door de lever te maken: essentiële aminozuren.
Overtollige aminozuren worden door de lever afgebroken (er is geen ‘voorraad’) = deaminering
De lever produceert ook verschillende plasma-eiwitten (eiwitten in het bloed).
Slide 13 - Slide
Eiwitstofwisseling (4)
Deaminering: stikstofgroep wordt verwijderd ->
ureum wordt gevormd, gaat via bloed naar de nieren
Slide 14 - Slide
Eiwitstofwisseling (4)
Koolstofskelet wordt verbrandt (dissimilatie), omgezet naar glucose (gluconeogenese) of vet (lipogenese)
Slide 15 - Slide
slijmvliezen
De binnenkant van de luchtwegen is bekleed met slijmvlies. Slijmkliercellen maken slijm waar stofdeeltjes en bacteriën aan vast blijven plakken. De trilharen van trilhaarcellen vervoeren het slijm in de richting van de keelholte.
Slide 16 - Slide
wet van fick
Slide 17 - Slide
Gaswisseling bij aandoeningen
Astma: luchtweg-ontsteking, slijmophoping: minder lucht bij de longblaasjes. Opgewekt door prikkelende stoffen. Niet continu.
COPD: verzamelnaam voor de ziekten longemfyseem en chronische bronchitis. Vaak veroorzaakt door roken.
Longemfyseem: kapotte longblaasjes en dichtgeklapte bronchiolen -> kleiner longoppervlak
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Inademing
Borstademhaling
Buitenste tussenribspieren trekken samen:
borstkas gaat omhoog
Buikademhaling
Middenrifspieren trekken samen:
middenrif gaat naar beneden
-> borstholte vergroot
Slide 20 - Slide
Uitademing
Borstademhaling
Buitenste tussenribspieren ontspannen:
borstkas gaat omlaag
Buikademhaling
Middenrifspieren ontspannen:
middenrif gaat omhoog
-> borstholte verkleint
Slide 21 - Slide
Luchtdruk
Inademen:
druk in de long lager dan
buitenlucht:
lucht stroomt maar binnen.
Slide 22 - Slide
Luchtdruk
Uitademen
druk in de longen hoger
dan de buitenlucht:
lucht stroomt naar buiten
Slide 23 - Slide
Extra diepe ademhaling
Hulp van spieren in de nek die de borstkas extra optillen: diepere inademing
Hulp van de binnenste ribspieren om de borstkas extra naar beneden te trekken: diepere uitademing
Hulp van de buikspieren om het middenrif extra naar boven te drukken: diepere uitademing
Slide 24 - Slide
Interpleurale ruimte
Ruimte tussen borstvlies en longvlies.
Gevuld met vloeistof (plakmiddel en smeermiddel)/ vacuüm
Hierdoor volgen de longen de beweging van de borstkas.
Slide 25 - Slide
Ademhaling - frequentie
BINAS 83B
Slide 26 - Slide
Ademhalingscentrum
informatie hersencentra- lichaamstemperatuur
chemoreceptoren en drukreceptoren- Ph,Po2 en Pco2
Hoge pco2 en lage ph --> meer signalen naar effectoren