Examentraining

Examentraining
ISW Irenestraat 
1 / 41
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Examentraining
ISW Irenestraat 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Bruto winst en Nettoresultaat
Omzet                        (Afzet x verkoopprijs)
Inkoopwaarde –    (Afzet x inkoopprijs)
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat

Leer dit uit je hoofd!!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Consumentenprijs
Van Inkoopprjis naar consumentenprijs

inkoopprijs                                            € .........
Brutowinstopslag                              € .............        +
Verkoopprijs excl btw                      €................                 100 %
BTW                                                          €...............        +        9 of 21 %
Consumentenprijs                             €................                109 of 121 %

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Marktvormen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Bedrijfsvormen
tegenovergesteld
hoort bij elkaar

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Productiefactoren (KANO)
Om te produceren heb je de volgende productiefactoren nodig:
Productiefactor
Beloning
Voorbeeld
Kapitaal
Rente, huur
Het verhuren van een gebouw
Arbeid
Loon
Je werkt
Natuur
Pacht
Je leent grond uit
Ondernemerschap
Winst
Een bedrijf maakt winst.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Arbeidsproductiviteit:

  • Is de productie per werknemer per tijdseenheid (bv per uur of per dag). 

Arbeidsproductiviteit omhoog:
  • Betere scholing
  • Automatisering/mechanisering
  • Betere arbeidsomstandigheden
  • Prestatieloon
Deeltijd en voltijd
Arbeidsproductiviteit

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

arbeidsproductiviteit

  • arbeidsproductiviteit
  • productie per persoon in een bepaalde tijd   (dus hoeveel produceert één werknemer)
  • - om zoveel mogelijk winst te behalen, wil je een zo'n hoog mogelijke arbeidsproductiviteit

  • arbeidsproductiviteit verhogen door:
  • technologische ontwikkeling, zoals automatisering en mechanisering
  • betere arbeidsverdeling (wie doet wat, specialisatie)
  • scholing
  • prestatiebeloning (bonus)

  • arbeidsproductiviteit = totale productie per periode : aantal werkenden

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Productiecapaciteit
Productiecapaciteit = de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.

De productiecapaciteit wordt bepaald door:
  1. het aantal mensen dat bij het bedrijf werkt.
  2. het aantal uren dat zij werken.
  3. de machines (kapitaalgoederen) die worden gebruikt.


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Lorenzcurve
Wat kun je ermee?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Buik Lorenzcurve
Hoe groter de buik bij de Lorenzcurve, hoe schever de inkomensverdeling is.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Evenwicht & verschuiven Vraag- en Aanbodlijn

Evenwichtsprijs
prijs waarbij vraag en aanbod gelijk zijn

Evenwichtshoeveelheid
aantal producten dat wordt aangeboden
bij de evenwichtsprijs


omzet = afzet x prijs

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Verschuiven vraag
Als bijvoorbeeld het inkomen stijgt, willen consumenten meer kopen. Hierdoor verschuift de vraaglijn naar rechts. De vraag wordt dan groter dan het aanbod, en de prijs gaat omhoog.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Verschuiving aanbodlijn naar links of rechts
Naar rechts (= bij elke prijs meer aanbod) Bijvoorbeeld doordat de kostprijs van een fiets daalt (oftewel het wordt goedkoper om een fiets te produceren). Nu kan een fietsenfabriek er dus meer winst mee maken (voor dezelfde verkoopprijzen) en gaan ze meer aanbieden.
Naar links (= bij elke prijs minder aanbod) Bijvoorbeeld doordat er oorlog is in Oekraïne wordt er minder gas vanuit Rusland aangeboden. 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Een nieuw evenwicht
Als er meer aanbod komt, verschuift 
de aanbodlijn naar rechts.
Er ontstaat een nieuwe evenwichtsprijs 
(€ 1,40) 
en een nieuwe evenwichtshoeveelheid
 (6.000 stuks).

De omzet op de markt wordt
  6.000 x € 1,40 = € 8.400.

Bij elke verandering van de vraag en/of het aanbod, ontstaat een nieuw evenwicht.



Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Rekenen met procenten
Er zijn 4 verschillende soorten procensommen!
 - een getal berekenen met procenten
 - een percentage berekenen
 - een stijging of daling in procenten (procentuele verandering)
 - als 100% niet bekend is

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Een getal berekenen met procenten. 
Bedrag : 100 * percentage 

8% van € 350 loon is uitgegeven aan een etentje.
Hoeveel is 8% van € 350? (afronden op 2 decimalen)

350 : 100 * 8%  = €28 van je loon


Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Percentage berekenen

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

procentuele verandering
Met hoeveel procent is het gestegen of gedaald (meer of minder geworden etc.)

formule =
(nieuw - oud) / oud  x 100

tip: Weet je oud en nieuw niet? --> Wat achter DAN staat in de zin is oud

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Als 100% niet bekend is
getal : percentage * 100%

In een klas dragen 12 mensen een wit kledingstuk dat is 40% van de gehele klas. Uit hoeveel leerlingen bestaat de gehele klas?

12 : 40 * 100% = 30 leerlingen

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
  • (getal van nieuw jaar : getal van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Wat is indexcijfer van 2015 en 2016?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Kredietkosten
Hoe bereken je de kredietkosten:
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening = kredietkosten

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Enkelvoudige rente (spaardeposito)
                                                                     (Of € 480 : 100 x 3) x 1 
                                                                     (Of € 480 : 100 x 3) x 3
                                                                     (Of € 480 : 100 x 3) : 12

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

samengestelde rente (spaarrekening)

De groeifactor berekenen bij samengestelde rente




Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Samengestelde rente
Samengestelde rente
Samengestelde rente

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Belastingstelsel
Belastingstelsel = Alle belastingen bij elkaar inclusief alle regels die daarbij horen.

Er zijn drie soorten belastingstelsels:
  1. Proportioneel
  2. Degressief
  3. Progressief

Slide 26 - Slide

Leg uit wat het begrip belastingstelsel inhoudt. Met alle belastingen bij elkaar/regels wordt o.a. bedoeld loonbelastingen, inkomstenbelasting, BTW etc. Wat net is besproken. 

Benoem alvast dat er drie verschillende belastingstelsel zijn en dat ze hierna apart worden toegelicht.
Progressieve belastingstelsel
De loonbelasting in Nederland is volgens het progressieve belastingstelsel.

Progressieve belastingstelsel= hoe meer je verdient, hoe meer je PROCENTUEEL gezien belasting moet betalen.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

progressief belastingstelsel
blz. 175
progressief belastingstelsel
mensen met een hoger inkomen betalen in verhouding meer belasting

proportioneel belastingstelsel
iedereen betaalt een even hoog percentage belasting

Vraag 1, 2 en 5 maken
(vraag 4 slaan we over)





Slide 28 - Slide

This item has no instructions

BOX 1

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

STAP 1: Box 1 (formule belastbaar inkomen)
  1.  Inkomsten (loon)                                          €
  2.  Eigenwoning forfait                                    €                                       +
  3.  Bijtelling auto van de zaak                       €                                       +
  4.  Betaalde Hypotheekrente                        €                                       -
  5.  Andere aftrekposten                                   €                                       -
  6.  Belastbaar inkomen                                    €

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

 Stap 2 Schijvenstelsel box 1

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Stap 3 Heffingskortingen
Dan heb je box 1 en 3 uitgerekend.......
Komen de heffingskortingen nog: 
arbeidskorting en algemene heffingskorting

Die mag je er, helemaal aan het eind, gewoon van afhalen. 

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

BOX 3  Belasting over je vermogen

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Belasting Box 3

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden
Box 1
Box 3

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Nivellering
  • Het verkleinen van inkomensverschillen noemen we nivellering.



  Denivellering
  • Het vergroten van inkomensverschillen noemen we denivellering.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Nivelleren en denivelleren
Nivelleren, inkomens komen dichter bij elkaar te liggen. 

Denivelleren, verschil in inkomen wordt steeds groter. 

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Fomule import/export quote
totale export waarde : nationaal inkomen x 100 = export quote

 totale import waarde : nationaal inkomen x 100 = import quote

 

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Stelsel van                    sociale zekerheid

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

De Marketingmix: de 6 p's
De marketingmix
  • Plaats
  • Prijs
  • Product
  • Promotie
  • Presentatie
  • Personeel

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Protectiemaatregelen

Slide 41 - Slide

This item has no instructions