Laatste les tw 2

Het programma
Huiswerk nakijken
Voorbereiden testweek
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Het programma
Huiswerk nakijken
Voorbereiden testweek

Slide 1 - Slide

Huiswerk nakijken
opdracht 4 en 5 op bladzijdes 106 + 107.

Slide 2 - Slide

Het beantwoorden in hele zinnen.

Slide 3 - Slide

Vraag: Wat is het onderwerp van de tekst?
Antwoord: voetbal

Slide 4 - Open question

Aan welk signaalwoord herken je de de tegenstelling?
Antwoord: maar

Slide 5 - Open question

Tekstverbanden en signaalwoorden
Toelichtend verband: er wordt extra informatie gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Ik vind spannende series erg leuk, zoals The 100 en La Casa de Papel.

Slide 6 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Tegenstellend verband: er worden zaken tegenover elkaar gezet.

Ik moet mijn huiswerk maken, maar toch ga ik eerst Netflixxen.

Slide 7 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Opsommend verband: er worden dingen achter elkaar opgesomd.

Ik ging naar de supermarkt en daar moest ik appels, brood en cola halen.

Slide 8 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Chronologisch verband: beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Eerst ging ik naar school en daarna ging ik naar de hockey.

Slide 9 - Slide

Begrijp je het?

Slide 10 - Slide

In de vakantie heb ik met vriendinnen afgesproken. Daarnaast heb ik ook veel gefietst.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 11 - Quiz

Ik ben gek op brugklassen, zoals klas E1E!
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 12 - Quiz

Ik heb boodschappen gedaan, maar ik ik ben de boter vergeten.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 13 - Quiz

Ontleden

Slide 14 - Slide

1. Verdeel deze zin in zinsdelen


De arts schreef de patiënt een kuur voor.


Slide 15 - Slide

1. Verdeel deze zin in zinsdelen



Ik kook een gezonde maaltijd.


Slide 16 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 17 - Drag question

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Niet
iedereen
kan
een
prijs
winnen
vandaag

Slide 18 - Drag question

Wat is het lijdend voorwerp?
altijd 
Het lijdend voorwerp

Waar
zet
jij 
jouw racefiets
neer?

Slide 19 - Drag question

lijdend voorwerp
Klas E1E
het huiswerk.
maakt
altijd

Slide 20 - Drag question

OPDRACHT: 
Sleep het juiste zinsdeel naar de juiste vraag.
wie/wat + gezegde + onderwerp = lijdend voorwerp
Wat is het gezegde?
Wat is het onderwerp?
Wat is het lijdend voorwerp?
Ik 
krijg
een supergaaf cadeau.

Slide 21 - Drag question

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je aan je ouders geschreven?
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp

Slide 22 - Drag question

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
Mijn
vriend
eet
een
broodje
kroket

Slide 23 - Drag question

Onderwerp
Persoonsvorm
Werkwoordelijk
gezegde
Lijdend voorwerp
Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet.
Dit zinsdeel overkomt of ondergaat iets.
Dit zinsdeel vertelt wat het onderwerp in een zin doet.
Dit zinsdeel verandert mee als je de zin van tijd verandert.

Slide 24 - Drag question

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Larissa
gaat
morgen
op
de
fiets
naar
school

Slide 25 - Drag question

Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Vrijdag
gaat
de
kat
naar
de
dierenarts.

Slide 26 - Drag question