Tekstverbanden en lijdend voorwerp les 2

Welkom bij begeleiding Nederlands






Mevrouw Vos
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom bij begeleiding Nederlands






Mevrouw Vos

Slide 1 - Slide

Even voorstellen...
  • Mevrouw Vos - kvos@insulacollege.nl
  • Wie zijn jullie?
  • Begeleidingsles 2 van 4
  • extra onderwerpen

Slide 2 - Slide

Vandaag gaan we aan de slag met:
  • Herhaling:
  • Tekstverbanden en signaalwoorden
  • Opsommend tekstverband
  • Tegenstellend tekstverband

Nieuw:
  • Grammatica, lijdend voorwerp

Slide 3 - Slide

Wat weet je van tekstverbanden?

Slide 4 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Woorden, zinnen en alinea's in een tekst hebben met elkaar te maken. Dat heet samenhang of tekstverband.

Tekstverbanden kun je herkennen aan signaalwoorden.


Slide 5 - Slide

wat is een tekstverband?
A
dat plakt stukken tekst aan elkaar
B
dat is wat stukken tekst met elkaar te maken hebben
C
dat zijn alinea's
D
dat zijn deelonderwerpen

Slide 6 - Quiz

Opsommend tekstverband
Wat weet je van een opsomming?

Slide 7 - Slide

OPSOMMEND VERBAND
- ook dots  geven een opsommend verband aan
- ook getallen geven een opsommend verband aan

Slide 8 - Slide

opsomming =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar telkens net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 9 - Quiz

Een signaalwoord voor een opsomming is...
A
Echter
B
Dus
C
Want
D
En

Slide 10 - Quiz

TEGENSTELLEND VERBAND

Slide 11 - Slide

Wat weet je van een tegenstelling?

Slide 12 - Slide

Theorie tegenstelling

Slide 13 - Slide

Maak een goede zin met een tegenstellend tekstverband.

Slide 14 - Open question

De volgende begrippen ken ik:
Tekstverband, signaalwoord, opsomming, tegenstelling
Klopt!
Mwah...
Nee!

Slide 15 - Poll

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.


Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 16 - Slide

En nu jij!
Verdeel in zinsdelen en benoem de zinsdelen.

Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.

Slide 17 - Slide

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 18 - Slide

En nu jij!
Verdeel in zinsdelen en benoem de zinsdelen.

Straks leen ik een boek.
Gooi jij die prop even weg?



Slide 19 - Slide

Maak een zin met een lijdend voorwerp

Slide 20 - Open question

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 21 - Slide

Afsluiting
Vragen?
Wat gaan we volgende week doen?

Slide 22 - Slide