Examentekst 2 oefenen

Nederlands
begrijpend lezen 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
begrijpend lezen 

Slide 1 - Slide

De strijd van de bieb om de puber die niet lezen wil

Slide 2 - Slide

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
A
8
B
9
C
14
D
15

Slide 3 - Quiz

Uit welke alinea('s) bestaat de inleiding?
A
alinea 1
B
alinea 1 en 2
C
alinea 1, 2 en 3

Slide 4 - Quiz

Op welke manier wordt de tekst ingeleid?
A
de aanleiding voor het schrijven geven
B
een of meer vragen stellen
C
het onderwerp aankondigen
D
een kort, grappig verhaaltje vertellen

Slide 5 - Quiz

Welke alinea('s) vorm(en) het slot van deze tekst?
A
alinea 14
B
alinea 13 en 14
C
alinea 12, 13 en 14

Slide 6 - Quiz

Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 7 - Quiz

Waarover wil de schrijver de lezer informeren?

Slide 8 - Open question

Wat is het onderwerp van deze tekst?
A
activiteiten om de leesmotivatie van jongeren in kaart te brengen
B
activiteiten om jongeren aan het lezen te krijgen
C
inspanningen van bibliotheken om meer leden te werven
D
inspanningen van scholen om jongeren meer te laten lezen

Slide 9 - Quiz

Zins- en alineaverbanden
Wat heeft de ene zin met de andere te maken?
Wat heeft de ene alinea met de andere te maken?

VERBANDEN en SIGNAALWOORDEN
- Opsomming (ook, en, bovendien)
- Tegenstelling (maar, echter)
- Voorbeeld (bijvoorbeeld, en, zo)

Slide 10 - Slide

Lees alinea 5 en 6. Welk verband hebben deze alinea's?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 11 - Quiz

Waar wordt een voorbeeld van gegeven?
A
afnemende leesmotivatie
B
de strijd van de bieb
C
veel leesplezier

Slide 12 - Quiz

In alinea 10 staan de volgende twee zinnen: “Thuis lezen ouders steeds minder vaak. Jongeren missen zo een goed voorbeeld, leren niet dat lezen ook leuk en ontspannend kan zijn.” (regels 94-98)
Wat is het verband tussen de eerste en de tweede zin?
A
conclusie
B
gevolg
C
opsomming
D
reden

Slide 13 - Quiz

Aan welk woord kun je zien dat deze twee zinnen een verband hebben?

Slide 14 - Open question