herhaling PTA

1 / 23
next
Slide 1: Video
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Ander woord voor export is ...
A
import.
B
uitvoer.
C
transport.
D
handel.

Slide 2 - Quiz

Arbeidsparticipatie
A
Het percentage werk
B
Het aandeel die mensen hebben in bedrijven
C
De hoeveelheid mensen die vrijwilligerswerk doen
D
Het percentage van de beroepsbevolking die werkt

Slide 3 - Quiz

wat is een arbeidstijdenwet
A
wet met regels voor werk en rusttijden
B
wet waarin staat dat je mensen niet verschillend mag behandelen op basis van hun geslacht, ras leeftijd of afkomst
C
wet met regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden
D
afspraken over onder andere de werkzaamheden, de werktijden en het loon in je baan

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Video

Wat is de arbeidsmarkt?
A
Het aantal banen waarvoor werk gezocht wordt.
B
Het aantal vacatures waarvoor mensen worden gezocht.
C
Het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid.

Slide 6 - Quiz

Nederland voert 415 miljoen liter wijn in. Gemiddelde prijs van 1 liter wijn is € 2,30. Wat is de Invoerwaarde?
A
€ 920.000.000
B
€ 1.350.500.000
C
€ 954.500.000
D
€ 1.100.750.000

Slide 7 - Quiz

Waarom importen wij producten?
A
Ons klimaat is niet altijd geschikt.
B
Bepaalde grondstoffen komen hier niet voor.
C
Het buitenland kan producten goedkoper maken.
D
Wij willen graag veel keuze.

Slide 8 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord protectionisme?
A
Het beschermen van de eigen markt.
B
Het beschermen van de overheid.
C
Het beschermen van de vrijhandel.
D
Het beschermen van de wereldmarkt.

Slide 9 - Quiz

Een contingentering (invoerquota)
beschermd de Nederlandse bedrijven door:
A
buitenlandse producten duurder te maken
B
Nederlandse producten goedkoper te maken
C
een beperkte hoeveelheid toe te laten
D
buitenlandse producten goedkoper te maken

Slide 10 - Quiz

Contingentering is …
A
een exportbeperking. Er mag een maximum aantal producten worden geëxporteerd
B
een vorm van gebonden hulp aan ontwikkelingslanden
C
een importquota. Er mag een maximum aantal producten worden ingevoerd
D
een vorm van exportsubsidie

Slide 11 - Quiz

Een voorbeeld van structurele hulp is:
A
Voedsel sturen
B
Medicijnen sturen
C
Huizen en scholen bouwen
D
tenten sturen

Slide 12 - Quiz



Wat is microkrediet?
A
Kleine geldbedragen geven aan ontwikkelingshulp
B
Kleine leningen voor kleine bedrijven
C
Kleine bedrijven opzetten in ontwikkelingslanden
D
Kleine bedrijven opkopen door multinationals

Slide 13 - Quiz

Wat is geen nadeel van een monocultuur?
A
Bij een misoogst heb je minder of geen inkomsten
B
Als de vraag daalt op de wereldmarkt, dan heb je minder of geen inkomsten
C
je bent afhankelijk van maar 1 of enkele exportproducten
D
Vaak zijn het onbewerkte grondstoffen en die leveren bij export minder op dan industriële producten

Slide 14 - Quiz

Wat is GEEN kenmerk van een ontwikkelingsland?
A
slechte infrastructuur
B
monocultuur
C
snelle bevolkingsgroei
D
weinig analfabetisme

Slide 15 - Quiz

Wat is juist over ‘vrij verkeer van personen’ in de EU?
A
EU-inwoners hoeven geen paspoort (of ID-pas) te hebben om binnen de EU te reizen.
B
EU-inwoners mogen in een ander EU-land gaan wonen en werken.
C
Iedereen mag naar de EU komen om spullen te kopen en verkopen.
D
Iedereen mag de EU in- en uitreizen, met handbagage.

Slide 16 - Quiz

Een Amerikaanse toerist komt naar Amsterdam. Is er sprake van Import of Export?
A
Import
B
Export
C
Geen van beide

Slide 17 - Quiz

Een gesloten economie heeft ...
A
Een hoge import- en exportquote
B
Een lage import- en exportquote
C
Een lage importquote en hoge exportquote
D
Een hoge importquote en lage exportquote

Slide 18 - Quiz

Bekijk het cirkeldiagram in de bron. De totale Nederlandse import van goederen was in dit jaar € 415 miljard. Bereken hoeveel procent van de totale import uit de top 5 importlanden kwam.

Slide 19 - Slide


Invoerwaarde
Uitvoerwaarde
Nationaal inkomen
€ 68 miljard
€ 77 miljard
€ 140 miljard
Bereken de exportquote
A
88,3%
B
55,0%
C
48,6%
D
36,2%

Slide 20 - Quiz

Proeftijd
maximale proeftijd bedraagt
A
0 maanden
B
1 maand
C
2 maanden
D
mag je zelf bepalen

Slide 21 - Quiz

OPDRACHT 
Maken oefenopgaven  
Klaar? maak een eigen begrippenlijst / samenvatting

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide