This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Slide
Wat is selectieve waarneming?
A
Je kijkt naar alles om je heen
B
Iemand anders verteld je waar je naar kijkt
C
Je ziet helemaal niets
D
Je selecteert alleen datgene wat je wilt zien
Slide 4 - Quiz
Waarom nemen wij waar?
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Wat is je referentiekader?
A
Alles wat je van en aan elkaar leert
B
Technieken om met elkaar in gesprek te kunnen gaan
C
Hoe jij naar de werkelijkheid kijkt hangt af van jou. Het is de bril waarmee je naar de wereld kijkt
D
communicatieve vaardigheden om jezelf duidelijk te uiten naar anderen
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Welke 2 dieren zie je hier?
Slide 13 - Slide
Wat zie je hier?
Slide 14 - Slide
Welke pijl is het langste?
Slide 15 - Slide
Wat zien we hier?
Slide 16 - Slide
Welk rondje is er groter in het midden?
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Video
Slide 20 - Slide
Welke zintuig gebruik je niet bij observeren?
A
Kijken
B
Ruiken
C
Luisteren
D
Proeven
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Slide
Gestructureerde observatie
Bij een gestructureerde observatie kijk je hoe vaak een bepaalde gebeurtenis zich voordoet. Iedere keer dat een gebeurtenis plaats vindt zet je een streepje.
Slide 23 - Slide
Hoeveel santa clauses tel je?
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Ongestructureerde observatie
Bij een ongestructureerde observatie heb je geen doel vast gesteld. Je observeert in zijn algemeenheid.
je schrijft alles op wat je ziet.
Slide 27 - Slide
Schrijf op: alles wat je ziet
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Iman gaat op zijn eerste stage dag alle opschrijven wat hij ziet
Assia schrijft de aantal keren dat mevrouw Bakker thee drinkt op in haar boek
Gestructureerde observatie
Ongestructureerde observatie
Slide 31 - Drag question
Objectief vs. subjectief
Bij observeren moet je objectief zijn. Objectief zijn betekent dat je geen oordeel geeft maar een feitelijke beschrijving.
Wanneer je eigen mening toch naar voren komt noemen we dit subjectief.
Slide 32 - Slide
Het kindje is bang en gaat naar zijn mama toe
Ze is arrogant omdat ze niet hallo zegt
Hij is erg gemeen want hij gaat niet langs zijn oma
Zij heeft rode schoenen aan
Objectief
Subjectief
Een jongen loopt naar het toilet
Slide 33 - Drag question
Participerende observatie
Wanneer je zelf deelneemt aan de situatie waarin je observeert heet dat een participerende manier van observeren.
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Video
https:
Slide 36 - Link
Niet-participerende observatie
Wanneer je van een afstand, en niet deel uitmaakt van de situatie, observeert heet dit een niet-participerende manier van observeren.
Slide 37 - Slide
Slide 38 - Video
Welke valkuilen kunnen er ontstaan bij observeren?
Slide 39 - Open question
Aan deze valkuilen gedacht?
Eigen mening Te emotioneel betrokken Halo effect horn effect Vooroordeel Projectie
Slide 40 - Slide
Tips bij observeren
geef een zo nauwkeurige mogelijke beschrijving van je waarneming (objectief) Geef een beschrijving van waarneembaar gedrag Legt alle gegevens vast die verband houden met de observatievraag beschrijf de waarnemingen in duidelijk taal