Werkwoordsvormen en werkwoordstijden

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

voltooid deelwoord als bijv. nw
onvoltooid deelwoord als bijv. nw
betaalde
gelopen
lopende
gestolen
stelende
gestorven
stervende
zingende
gezongen

Slide 3 - Drag question

Werkwoordspelling
Werkwoordsvormen
(leer deze vormen uit je hoofd!)
- Infinitief (inf) --> zitten
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT) --> ik zit, hij zit, wij zitten
- Persoonsvorm verleden tijd (PVVT) --> zat, zaten
- Voltooid deelwoord (VD) --> gezeten
- Onvoltooid deelwoord (OD) --> zittend
- Bijvoeglijk naamwoord (BN) --> zittende jongen

Slide 4 - Slide

Peter heeft huiswerk gemaakt.
A
OVT
B
OTT
C
VTT
D
VVT

Slide 5 - Quiz

Ik schreef een liefdesbrief.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 6 - Quiz

Hij wordt door haar geslagen
A
ovt
B
vtt
C
vvt
D
ott

Slide 7 - Quiz

Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen)
A
Sjaan verhuisT en Job is verhuisT
B
Sjaan verhuisD en Job is verhuisD
C
Sjaan verhuisT en Job is verhuisD

Slide 8 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 9 - Quiz

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn

Slide 10 - Quiz

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 11 - Quiz

Opdrachten
Cursus 7: par. 11
Opdrachten 1 t/m 4

Slide 12 - Slide