les 10 - cursus 7 Spelling - §11 werkwoordsvormen en werkwoordstijden
les 10 - cursus 7 Spelling - §11 werkwoordsvormen en werkwoordstijden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
This lesson contains 25 slides, with text slides.
Items in this lesson
les 10 - cursus 7 Spelling - §11 werkwoordsvormen en werkwoordstijden
Slide 1 - Slide
Hallo 1vhtb
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
timer
10:00
Wat ga je doen vandaag?
Wat weet je nog?
Nakijken opgaven §10
Uitleg werkwoordsvormen en werkwoordstijden
Zelfstandig werken
Afsluiting
Slide 2 - Slide
Wat weet je nog?
Schrijf 3 zinnen:
- één met een heel werkwoord (infinitief)
- één met een voltooid deelwoord
- één met een pvtt of pvvt
Klaar? Kijk bij je buur wat deze heeft en overleg met elkaar.
timer
2:00
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Nakijken opdrachten §10
Slide 5 - Slide
Opdracht 6 p. 256
1 de gewonnen wedstrijd
2 de verzette afspraak
3 een bibberend meisje
4 de gevonden portemonnee
5 het gelande/landende vliegtuig
6 het flikkerende licht
Slide 6 - Slide
Leerdoelen
Je kan/weet...
- werkwoordsvormen en werkwoordstijden herkennen en gebruiken.
Slide 7 - Slide
Tijd voor een filmpje
Slide 8 - Slide
Je hebt geleerd dat een werkwoord verschillende vormen kan hebben en hoe je die verschillende werkwoordsvormen moet spellen.
Een overzicht:
Slide 9 - Slide
infinitief (inf): fietsen;
persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): (ik) fiets, (jij/hij/zij) fietst, (wij/jullie/zij) fietsen;
persoonsvorm verleden tijd (pvvt): fietste, fietsten, lopen, liep ;
voltooid deelwoord (vd): gefietst, gelopen;
onvoltooid deelwoord (od): fietsend, lopend.
Slide 10 - Slide
Er zijn verschillende werkwoordstijden:
Slide 11 - Slide
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott): Imke kijkt naar het journaal. Siem arriveert op tijd.
We zeggen onvoltooid, omdat de actie nog bezig is en in de tegenwoordige tijd.
Slide 12 - Slide
onvoltooid verleden tijd (ovt): Imke keek naar het journaal. Siem arriveerde op tijd.
We zeggen onvoltooid, omdat de actie nog bezig is, maar in dit geval bezig in de verleden tijd.
Slide 13 - Slide
voltooid tegenwoordige tijd (vtt): Imke heeft naar het journaal gekeken. Siem is op tijd gearriveerd.
Als het werkwoord in de voltooid tegenwoordige tijd staat, betekent dit dat de activiteit die ermee uitgedrukt wordt al is afgerond/voltooid. Deze tijd heeft meestal een voltooid deelwoord.
Slide 14 - Slide
voltooid verleden tijd (vvt): Imke had naar het journaal gekeken. Siem was op tijd gearriveerd.
Net als voor de voltooid tegenwoordige tijd geldt ook voor de voltooid verleden tijd dat de activiteit al heeft plaatsgevonden. Alleen het verschil is dat deze in het verleden heeft plaatsgevonden, en het hulpwerkwoord hebben of zijn in de verleden tijd staat. Deze tijd heeft meestal dan ook een voltooid deelwoord.
Slide 15 - Slide
Er zijn verschillende werkwoordstijden:
Slide 16 - Slide
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott): Imke kijkt naar het journaal. Siem arriveert op tijd.
We zeggen onvoltooid, omdat de actie nog bezig is en in de tegenwoordige tijd.
Slide 17 - Slide
onvoltooid verleden tijd (ovt): Imke keek naar het journaal. Siem arriveerde op tijd.
We zeggen onvoltooid, omdat de actie nog bezig is, maar in dit geval bezig in de verleden tijd.
Slide 18 - Slide
voltooid tegenwoordige tijd (vtt): Imke heeft naar het journaal gekeken. Siem is op tijd gearriveerd.
Als het werkwoord in de voltooid tegenwoordige tijd staat, betekent dit dat de activiteit die ermee uitgedrukt wordt al is afgerond/voltooid. Deze tijd heeft meestal een voltooid deelwoord.
Slide 19 - Slide
voltooid verleden tijd (vvt): Imke had naar het journaal gekeken. Siem was op tijd gearriveerd.
Net als voor de voltooid tegenwoordige tijd geldt ook voor de voltooid verleden tijd dat de activiteit al heeft plaatsgevonden. Alleen het verschil is dat deze in het verleden heeft plaatsgevonden, en het hulpwerkwoord hebben of zijn in de verleden tijd staat. Deze tijd heeft meestal dan ook een voltooid deelwoord.
Slide 20 - Slide
In de voltooide tijd is de persoonsvorm een vorm van het werkwoord hebbenof zijn. Verderop in de zin staat dan vaak (maar niet altijd) een voltooid deelwoord, maar niet altijd: ook zinnen met bijvoorbeeld heeft moeten nablijven, hadden willen komen en was gaan wandelen staan in de voltooide tijd.
Slide 21 - Slide
Zelf oefenen
Cursus 7 - Spelling § 11 werkwoordsvormen en werkwoordstijden
Wat: Maak lees het groene stuk op p. 260 en maak van § 11 opdr. 2+3 (blz. 260-261)
Hoe:Zelfstandig in je schrift
Hulp:Theorie uit je boek, docent.
Tijd: 15 min.
Uitkomst:Geoefend met werkwoordsvormen en werkwoordstijden
Klaar?
Lezen in je leesboek of ander huiswerk
timer
15:00
Slide 22 - Slide
Leerdoelen
Je kan werkwoordsvormen en werkwoordstijden herkennen en gebruiken.
Ja/nee?
Slide 23 - Slide
Rustig je spullen opruimen en blijven zitten tot de bel gaat.
Fijne dag!
Slide 24 - Slide
In de voltooide tijd is de persoonsvorm een vorm van het werkwoord hebbenof zijn. Verderop in de zin staat dan vaak (maar niet altijd) een voltooid deelwoord, maar niet altijd: ook zinnen met bijvoorbeeld heeft moeten nablijven, hadden willen komen en was gaan wandelen staan in de voltooide tijd.