HABEN, SEIN + regelmatige werkwoorden-2

1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

zahlen
bezahlen
zählen
die Zahl
die Zahlen

Slide 2 - Slide

Wie machen wir das?
Erklärung (uitleg werkwoorden vervoegen)
gemeinsam üben > Quiz      
Gespräche führen > in Zweiergruppen


Was ist das Ziel (doel)?
Je kunt in het Duits eenvoudige vragen stellen en beantwoorden in een formeel en informeel gesprek.


Slide 3 - Slide

Die Verben haben, sein, werden und das schwache Verb

Slide 4 - Slide


www.duits.de

Slide 5 - Slide

www.duits.de

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

e - st - t- en - t - en


Slide 9 - Slide

www.duits.de

Slide 10 - Slide

www.duits.de

Slide 11 - Slide

stap 1: student.lessonup.io



stap 2: inloggen met persoonlijke code

stap 3:  (code)    0154

Slide 12 - Slide

machen
Warum ... er das?
A
machen
B
macht
C
mache
D
machst

Slide 13 - Quiz

wohnen
Wo ..........................du?
A
wohnt
B
wohnen
C
wohnst
D
wohne

Slide 14 - Quiz

arbeiten
Wann ..........................Sie?
A
arbeiten
B
arbeitet
C
Arbeiten
D
arbeit

Slide 15 - Quiz

suchen
Was .......................... dieser Kunde?
A
suche
B
sucht
C
suchst
D
suchen

Slide 16 - Quiz

heißen
Wie .......................... du?
A
heißen
B
heißest
C
heißt
D
heiße

Slide 17 - Quiz

finden
Wo .......................... ich die Hosen?
A
findet
B
finden
C
find
D
finde

Slide 18 - Quiz

haben
Warum .......................... du das gekauft?
A
hast
B
bist
C
habe
D
hat

Slide 19 - Quiz

sein
.......................... ihr im Laden?
A
Sind
B
Ist
C
Seid
D
Sein

Slide 20 - Quiz

Vertaal:
Waar woon jij?

Slide 21 - Open question

Vertaal:
Hebben jullie geld?

Slide 22 - Open question

Vertaal:
Hij telt het geld.

Slide 23 - Open question

Vertaal:
U betaalt het eten.

Slide 24 - Open question

Vraag aan deze vrouw hoe ze heet .

Slide 25 - Open question

Vraag aan een klasgenoot waar hij/zij werkt

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Link

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Link

Slide 30 - Slide