This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 9 videos.
- welke belastingen (direct / indirect) er zijn;
- over andere overheidsinkomsten;
- het verschil tussen het draagkrachtbeginsel en
het profijtbeginsel.
zitten verwerkt in de prijs van producten en diensten.
Ze worden betaald aan de verkoper en hij draagt het geld af
aan de Belastingdienst.
De hoogste inkomen betalen in verhouding meer belasting
Je betaalt aan de overheid als je
ergens gebruik van maakt
Let op: opg. 40, 44 en 47c niet!
71,8 mld.
* Directe belastingen: ------------ × 100 = 29,09… --> 29,1%
246,8 mld.
74,9 mld.
* Indirecte belastingen: ------------ × 100 = 30,34… --> 30,3%
* Premies = 37,2 mld. + 53,9 mld. = 91,1 mld.
91,1 mld.
------------ × 100 = 36,91… --> 36,9%
9,1 mld.
* Niet-belastingontv.: ------------ × 100 = 3,68… --> 3,7%
Inkomstenbelasting:
Vennootschapsbelasting:
€ 20000 : 100 x 35 = € 7.000
€ 30000 : 100 x 42 = € 12.600
€ 85000 : 100 x 20 = € 7.000
------------ +
Totale belasting per jaar € 26.600