Les 26 Hoe weet je of je woorden los of aan elkaar schrijft?

Woorden aan elkaar of los 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woorden aan elkaar of los 

Slide 1 - Slide

Startklaar
Telefoon in de telefoontas
Spullen op tafel: boek en schrift

Huiswerk bespreken/les starten.


Slide 2 - Slide

Lesprogramma
- Nakijken
- Wat gaan we leren?
Les 26 – Hoe weet je of je woorden aan elkaar of los schrijft?
- Terugblik
- Zelfstandig werken
- Nabespreken/huiswerk

Slide 3 - Slide

Nakijken les 25 opdracht 1 t/m 9

Slide 4 - Slide

Wat schrijf je in een verslag?
A
iets dat je hebt meegemaakt of gedaan
B
een uitleg over hoe je een nieuwe game installeert
C
iets dat je wilt doen nadat je je diploma hebt gehaald
D
informatie over welke plekken je hebt bezocht

Slide 5 - Quiz

In de inleiding van je verslag schrijf je
A
hoe je het vindt
B
waar je verslag over zal gaan
C
je naam en adres
D
de vriendelijke groeten

Slide 6 - Quiz

In de kern van je verslag schrijf je wat er allemaal gebeurde
A
de volgorde maakt dan niet uit
B
het laatst gebeurde eerst
C
je schrijft dat in de goede volgorde
D
en de vriendelijke groeten

Slide 7 - Quiz

Leerdoelen

Je leert wanneer je woorden aan elkaar of los schrijft en wanneer je een tussenklank of koppelteken gebruikt? 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Letters ertussen
Tussen-s:
  • als je een tussen-s hoort
liefde + lied = liefdeslied


Tussen-er:
  • woorden met meervoud op –eren
kalf + liefde = kalverliefde


Slide 11 - Slide

Een streepje?
Koppelteken (-):


  • bij aardrijkskundige namen
Noord-Brabant, Zuid-Afrikaans

  • als klinkers ‘botsen’
ski-instructeur, auto-onderdeel
(a, e, i, o, u)


Slide 12 - Slide

Belangrijk


Bij samenstellingen gaat het om één persoon, dier of ding.

Slide 13 - Slide

Wat is in de volgende zin de juiste schrijfwijze:

Ik betaal met een bank-biljet / bankbiljet van €50.
A
bank-biljet
B
bankbiljet

Slide 14 - Quiz

Wat is in de volgende zin de juiste schrijfwijze:

De lange baanschaatser / langebaanschaatser won de marathon.
A
lange baanschaatser
B
langebaanschaatser

Slide 15 - Quiz

Wat is in de volgende zin de juiste schrijfwijze:

Heb jij ooit teveel / te veel geld teruggekregen?
A
te veel
B
teveel

Slide 16 - Quiz

Zelfstandig werken

Maken les 26 opdracht 1 t/m 12 en opdracht 15, blz. 56 en 57

Klaar? en 33

Slide 17 - Slide

Nabespreking

Slide 18 - Slide

Leg uit waarom het belangrijk is om te weten of je een woord aan elkaar schrijft of niet.

Slide 19 - Open question

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 20 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 21 - Open question

Woorden les 26
  • reinigen
    schoonmaken
  • het ruimtestation
    station dat ronddraait in de ruimte en dat kortere of langere tijd bemand is
  • de arbeidsmarkt
    het geheel van vraag en aanbod van betaald werk
  • de munter  - iemand die geld maakt                                                                 
  • samengesteld
    wat uit twee of meer delen bestaat
  • het bankbiljet
    bedrukt papiertje om mee te betalen 

Slide 22 - Slide